Samenhang en signaalwoorden

Samenhang
Tekstverbanden 
en 
signaalwoorden
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Samenhang
Tekstverbanden 
en 
signaalwoorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doel: 
Aan het eind van de les weet je wat signaalwoorden zijn en kun je signaalwoorden herkennen en gebruiken om verbanden in de tekst duidelijk te maken.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Wat is een signaalwoord? 
  • Een signaalwoord is een woord of een woordgroep waarmee je een verband aangeeft tussen zinnen, zinsdelen of alinea’s.
  • Signaalwoorden geven informatie over hoe de tekst is opgebouwd.
  • Signaalwoorden zorgen voor duidelijkheid in een tekst > beter te lezen en te begrijpen.
  • Overdrijf het niet!




Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lees de tekst:
Spinnen aan de drugs Een normaal spinnenweb ziet eruit als een fietswiel. Een spin heeft drugs gekregen. Het web dat ze weeft neemt heel andere vormen aan. Amerikaanse onderzoekers stelden het vast. Ze deden een aantal proeven met stimulerende en verdovende middelen. Spinnen die onder invloed zijn van marihuana beginnen hun web te weven op de gewone manier. Na een poosje verliezen ze hun concentratie. Ze raken verdoofd. Het web ziet er in het midden uit als een normaal web. Aan de 
buitenkant zit het vol gaten.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Lees de tekst:
Een normaal spinnenweb ziet eruit als een fietswiel. Maar als een spin drugs heeft gekregen, neemt het web dat ze weeft heel andere vormen aan. Dat stelden Amerikaanse onderzoekers vast toen ze een aantal proeven deden met stimulerende en verdovende middelen.
Spinnen die onder invloed zijn van marihuana beginnen hun web te weven op de gewone manier. Maar na een poosje verliezen ze hun concentratie en raken ze verdoofd. Het web ziet er in het midden nog wel uit als
 een normaal web, maar aan de buitenkant zit het vol gaten.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten:

  • In de tekst missen op meerdere plaatsen leestekens, waaronder komma’s, vraagtekens en aanhalingstekens.
  • In de tekst zijn meerdere tekstverbanden en signaalwoorden verwerkt. Lees de tekst goed door. Onderstreep de signaalwoorden en zet in de kolom naast de tekst bij welk tekstverband het signaalwoord hoort.
Als het een tekstverband ‘doel-middel’ betreft, vermeld dan welk zinsdeel het doel aangeeft en welk zinsdeel betrekking heeft op het middel.
Is het een tekstverband ‘oorzaak-gevolg’, vermeld dan ook welke zinsdelen de oorzaak of het gevolg aangeven.




Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Maken in Nu Nederlands
Grammatica 5.2: leestekens
Lezen 2.3: tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden (pag. 266 boek B. 
Vul de opsomming in.
(...) ben je altijd op tijd. (...) haal je goede cijfers.
A
Ten eerste, ten tweede
B
Echter, maar
C
Eerst, daarna
D
Nu, daarna

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Opsomming:
Ten eerste ben je altijd op tijd. Ten tweede haal je goede cijfers.

Ten slotte, om te beginnen, daarna, vervolgens, ook, en, tevens, bovendoien, daarnaast, verder, zowel ... als, naast ... ook, evenals. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Welk woord past op de puntjes?
Ten eerste ben je altijd op tijd. Ten tweede haal je goede cijfers. (...) heb je altijd je huiswerk op tijd af.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Vul signaalwoorden van tijd in:
Vanmorgen ging ik (...) ontbijten, pas (...) stapte ik onder de douche.
A
kortom, met andere woorden
B
toch, aan de andere kant
C
dus, concluderend
D
eerst, daarna

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Tijd
Vanmorgen ging ik eerst ontbijten, pas daarna stapte ik onder de douche.

eerst, daarna, dan, uiteindelijk, eens, toen, vreoger, nu, later, vervolgens, voordat, nadat.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Maak zelf een zin met minimaal twee signaalwoorden van tijd.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Vul de tegenstelling goed in:
Hij wist dat hij een toets Engels had, (...) is hij niet verschenen in de les.
A
maar
B
echter
C
desondanks
D
hoewel

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Tegenstelling:

Hij wist dat hij een toets Engels had, desondanks is hij niet verschenen in de les.
Hij wist dat hij een toets Engels had. Hij is echter niet verschenen in de les. 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Geef oorzaak en gevolg aan.
Als gevolg van de storm zijn er meerder bomen omgewaaid.
A
Oorzaak: storm
B
Oorzaak: omwaaien bomen
C
Gevolg: storm
D
Gevolg: omwaaien bomen.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Oorzaak > gevolg: 
  • Doordat
  • Daardoor
  • Als gevolg van
  • Het gevolg is
  • Het komt door
  • Waardoor
  • Zodat

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Hoe kondig je de reden aan?
Ik ben allergisch voor cacao, (...) eet ik nooit chocola.
A
daarom
B
omdat
C
desondanks
D
bijvoorbeeld

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Reden of argument
  • Daarom
  • Omdat
  • Want
  • Derhalve
  • Immers
  • Dat blijkt uit
  • Aangezien
  • Namelijk

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Doel - middel
  • Met de bedoeling
  • Opdat
  • Zodat
  • Daarvoor
  • Waarvoor

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Maak een zin waarin doel en middel duidelijk worden. (Gebruik: met de bedoeling, opdat, zodat, daarvoor, waarvoor)

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Klas 1: form 1.2 verwijswoorden
Maak de opdrachten in de lesmethode: 
Lezen 2.3; opdrachten 1 t/m 4

Klaar? Woordenschat 2 maken
 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions