"Atriden en ook anderen, goedbewapende Grieken, mogen de goden, die de Olympos bewonen, jullie toestaan Priamos' stad te verwoesten en veilig thuis te komen; maar laat mijn dochter vrij in ruil voor dit losgeld, uit respect voor Zeus' zoon, de ver-treffer Apollo".
Toen stemden alle andere Grieken daarmee in: de priester ter wille te zijn en het royale losgeld aan te nemen, maar niet beviel het de Atride Agamemnon, nee, kwaad stuurde hij hem weg en voegde er krachttermen aan toe: "Laat ik je, grijsaard, niet meer zien bij de holle schepen,
hetzij je hier blijft hangen of later terugkomt, denk niet dat dan de scepter of wimpel van de godheid je helpt: haar zal ik zeker niet laten gaan; eerder zal de ouderdom haar deel zijn in onze woning in Argos, ver van haar vaderland, terwijl ze aan het weefgetouw werkt en mijn bed deelt;
hoepel op jij, erger me niet, als je heelhuids wil wegkomen".