Week 10 Nederlands 2M

Nederlands 2M week 10
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands 2M week 10

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Slide

Afspraken in de les



  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Nieuw Nederlands, een schrift, een leesboek, een agenda en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. 
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => in je tas!
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 4 - Slide

Huiswerk weektaak 10

Woordenschat: maken opdracht 2 t/m 4 op bladzijde 103 t/m 105

Slide 5 - Slide

Week 10  - 7 maart t/m 
14 maart2022
  • Afronden begrijpend lezen hoofdstuk 4
  • Nakijken woordenschat hoofdstuk 3
  • Start woordenschat hoofdstuk 4
  • bziwb - code LessonUp
  • Lezen aan het begin van de les. Rapport 1 en 2: leesniveau 1 en 2. Rapport 3 niveau 2.
  • Proefwerk lezen week: dinsdag 22 maart 2022

Slide 6 - Slide

PTD rapportperiode 2 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toetsvorm
Leerstof/ doel 
Tijd
Weging
Datum

201
SO
Grammatica zinsdelen en woordsoorten H. 3 en H. 4
45 min
1
Afgerond
202
PW
Lezen H. 3 en 
H. 4 en ws H. 3 en H. 4
45 min
3
22/3
203
SO
Schrijven zakelijke e-mail + presentatie film 
45 min
1
Nee

Slide 7 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 8 - Slide

Herhaling vorige les
Voor de vakantie zijn we gestart met tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 9 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer/kun je:

  • opsommingen en tegenstellingen herkennen aan de hand van signaalwoorden
  • feiten, meningen en argumenten herkennen en begrijpen
  • vaste vergelijkingen herkennen en begrijpen
  • je leert over voor- en achtervoegsels

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt  uitleg.

Slide 11 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden (bladzijde 64)
In teksten staan vaak woorden als later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch. Dat soort woorden noemen we signaalwoorden. Ze geven aan op welke manier de woorden, zinnen en alinea’s in een tekst met elkaar samenhangen. Die samenhang heet het tekstverband. Door te letten op tekstverbanden, kun je een tekst beter begrijpen.

Slide 12 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden (bladzijde 64)
Er zijn verschillende soorten tekstverbanden:

Opsomming – signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte. Je kunt een opsomming ook herkennen aan een dubbele punt (:), liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of dots (•). Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd, dan noem je dat een opsommend verband.

Slide 13 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden (bladzijde 64)
Tegenstelling – signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant … aan de andere kant. Bijvoorbeeld: Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar er is dit jaar weinig vakantiewerk te vinden. Een tegenstellend verband geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Feiten, meningen en argumenten (bladzijde 90)
Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Je kunt een feit controleren. Bijvoorbeeld: Uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen rood de mooiste kleur vinden. Je kunt de waarheid van deze uitspraak controleren door in de krant te kijken of op internet te zoeken.

Slide 16 - Slide

Feiten, meningen en argumenten (bladzijde 90)
Een mening of standpunt is een uitspraak over wat iemand vindt van iets of hoe iemand ergens over denkt. Met een mening of standpunt kun je het eens of oneens zijn. Je herkent een mening aan woorden als ik vind en volgens mij. Bijvoorbeeld: Ik vind schilderijen van vroeger mooier dan moderne kunst.

Slide 17 - Slide

Feiten, meningen en argumenten (bladzijde 90)
Als je uitlegt waaróm je een bepaalde mening hebt of als je een mening wilt verdedigen, gebruik je een argument. Een argument herken je aan woorden als want, omdat, namelijk en immers. Bijvoorbeeld: Ik vind schilderijen van vroeger mooier dan moderne kunst (mening), want op oude schilderijen zie je beter wat het voorstelt (argument).

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Vergelijkingen  (bladzijde 76)
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken. Je vergelijkt ze met elkaar. Bijvoorbeeld: Jasper is zo sterk als een beer. Door Jasper te vergelijken met een beer, maak je duidelijk dat Jasper heel erg sterk is. Een vergelijking is altijd figuurlijk bedoeld. Vaste vergelijkingen hebben meestal de vorm zo … als … Voorbeelden: zo wit als sneeuw; zo groen als gras; zo duf als een konijn; zo rood als een kreeft.

Slide 20 - Slide

Voor- en achtervoegsels
Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel. Bijvoorbeeld: Plastic flessen kun je heel goed hergebruiken. Her betekent opnieuw. Hergebruiken is dus opnieuw gebruiken. Een voorvoegsel kan je helpen de betekenis van het woord te vinden.

Voorvoegsels die veel voorkomen, zijn:

Slide 21 - Slide

Voor- en achtervoegsels
anti- = tegen
ex- = niet meer
her- = weer, opnieuw
inter- = tussen
mini- = heel klein
mis- = verkeerd, fout
non- = niet, zonder
on- = niet
wan- = slecht, verkeerd

Slide 22 - Slide

Voor- en achtervoegsels
Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een woord met een achtervoegsel vaak zelf achterhalen. Bijvoorbeeld: Mijn neef is een beoefenaar van taekwondo. In beoefenaar herken je het woord beoefen en het achtervoegsel -aar. E

Slide 23 - Slide

Voor- en achtervoegsels
Een beoefenaar van taekwondo is dus iemand die taekwondo beoefent.

Achtervoegsels die veel voorkomen, zijn: -aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks. Door het achtervoegsel verandert de betekenis van het woord. Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies wordt bedoeld.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald? 
Weet je nu/kun je nu:
  • opsommingen en tegenstellingen herkennen aan de hand van signaalwoorden
  • feiten, meningen en argumenten herkennen en begrijpen
  • vaste vergelijkingen herkennen en begrijpen
  • voor- en achtervoegsels herkennen

Slide 26 - Slide

Nakijken

Slide 27 - Slide

Huiswerk weektaak 7
Lezen: maken opdracht 4 en 5  94 t/m 95

Woordenschat: maken opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 76 en 77
opdracht 5 en 6 op bladzijde 78


Slide 28 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 94
1 B het nieuwe plan van Partij voor de Dieren
2 De twee argumenten van de PvdD tegen fokprogramma’s zijn:
- ze werken niet
- dierentuinen gebruiken de jonge dieren alleen om extra publiek te trekken
3 De mening is: (een dierentuinverbod is) een slecht idee
4 De Nederlandse Vereniging van Dierentuinen geeft drie argumenten. Die herken je aan het signaalwoord ‘want’ (en ‘bovendien’).

Slide 29 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 94
5 B de Partij voor de Dieren
6 C de lezer informeren over de plannen van de Partij voor de dieren
7 Nee, want in de titel staat de mening van de PvdD en niet de mening van de schrijver. Een betere titel zou zijn: ‘PvdD wil dierentuinen verbieden’.

Slide 30 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 95
1, 2
Dierentuinen moeten sluiten:
1. Dieren zijn er niet voor het vermaak van mensen.
2. Het is zielig dat dieren in een dierentuin in krappe hokjes moeten leven. (Dat is niet meer van deze tijd.)
3. Fokprogramma's werken helemaal niet.
4. Dierentuinen gebruiken de jonge dieren alleen om extra publiek te trekken.

Slide 31 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 95
Dierentuinen moeten open blijven:
A. Niet iedereen kan in zijn leven een leeuw in het wild zien. Het is belangrijk dat je de soort dan wél in een dierentuin kunt bewonderen.
B. Dierentuinen zijn belangrijk voor de wetenschap.
C. Dierentuinen zijn ook allang niet meer klein en krap. De dieren leiden een steeds natuurlijker leven.
D. Dierentuinen fokken écht niet, omdat babybeestjes zo veel publiek trekken. Zo wordt geprobeerd bedreigde soorten in stand te houden.

Slide 32 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 95
3 Argument 2 en argument C gaan over hetzelfde onderwerp.
Argument 3, argument 4 en argument D gaan ook over hetzelfde onderwerp.
4 Eigen antwoord.
5 Eigen antwoord.

Slide 33 - Slide

Opdracht 1 bladzijde 76
1
a zo stijf als een plank.
b zo vlug als water.
c zo bang als een wezel.
d zo lek als een mandje.
e zo vals als een kraai.
f zo gezond als een vis.


Slide 34 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 76
a heel stijf
b heel vlug
c heel bang
d heel lek
e heel vals
f heel gezond

Slide 35 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 76
1 (zo slim als een) vos
2 (zo rond als een) tonnetje
3 (zo slap als een) vaatdoek
4 (zo ziek als een) hond
5 (zo lelijk als de) nacht
6 (zo nijdig als een) spin
7 (zo koppig als een) ezel
8 (zo dom als een) gans / ezel

Slide 36 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 76
- denken dat iemand iets verkeerds heeft gedaan - verdenking
- grenscontrole - douane
- stiekem over de grens meenemen - smokkelen
- met een operatie - operatief
- niet juist - onterecht
- terechtkomen - belanden
- betalen met geld waarover geen belasting betaald is - witwassen
- zeggen dat iets niet zo is - ontkennen

Slide 37 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 76
- denken dat iemand iets verkeerds heeft gedaan - verdenking
- grenscontrole - douane
- stiekem over de grens meenemen - smokkelen
- met een operatie - operatief
- niet juist - onterecht
- terechtkomen - belanden
- betalen met geld waarover geen belasting betaald is - witwassen
- zeggen dat iets niet zo is - ontkennen

Slide 38 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 76
4
a Met ‘geld als water’ wordt bedoeld dat iemand veel geld heeft.
b De smokkelaars hoopten waarschijnlijk geld als water te verdienen, maar het gesmokkelde geld werd allemaal afgepakt door de douane.
5 Eigen antwoord

Slide 39 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 77
a als water en vuur zijn
b als ratten in de val zitten
c als warme broodjes over de toonbank gaan
d als haringen in een ton zitten
e als een paal boven water staan
f als de dood voor iets zijn

Slide 40 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 77
a De families van Romeo en Julia leven met elkaar als water en vuur.
b De ingesloten inbrekers zaten als ratten in de val.
c De nieuwste iPhones gaan als warme broodjes over de toonbank.
d Door de drukte in de spits zaten we allemaal als haringen in een ton.
e Het staat als een paal boven water dat het kabinet weer gaat bezuinigen.
f Marius is als de dood voor het kleinste spinnetje.


Slide 41 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 78
a deelbaar door tien 4 decimaal
b door de wet goedgekeurd 3 wettig
c droevig gestemd 2 weemoedig
d een mening geven over 8 beoordelen
e ervoor zorgen dat iets niet gebeurt 9 voorkomen
f gemengd 6 bont
g groep van ongeveer gelijktijdig geboren mensen 1 generaties
h iets aantonen 10 uitwijzen
i systeem van munten 5 muntstelsel
j verdwijnen 7 wijken

Slide 42 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 78
peseta’s Spanje
escudo's Portugal
francs Frankrijk
marken Duitsland
schillingen Oostenrijk
lires Italië
ponden Groot-Brittannië
drachmen Griekenland

Slide 43 - Slide

Opdracht 6 bladzijde 78
1 De recherche wilde de situatie op de plek van het misdrijf beoordelen.
2 Het onderzoeksrapport is per ongeluk bij het oud papier beland.
3 De gasten op de surpriseparty vormden een bont gezelschap.
4 De oude eikenbomen moesten wijken voor het nieuwe fietspad.
5 Mijn Argentijnse buurvrouw wordt weemoedig van tangomuziek.
6 De turner werd onterecht beschuldigd van dopinggebruik.

Slide 44 - Slide

Weektaak afgerond!!!

Slide 45 - Slide