This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
De persoonsvorm is een werkwoord dat zich
aan kan passen aan het onderwerp van de zin.
Verandert het onderwerp, dan verandert de persoonsvorm mee.
Ik loop
Jij loopt
Wij lopen
De persoonsvorm geeft aan of een zin in de tegenwoordige
of verleden tijd staat.
Ik loop - ik liep
Jij bakt - jij bakte
Wij zien - wij zagen
Zet de zin in een andere tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Ik heb een groene fiets
Hij moest zijn fietsband gaan plakken
Janneke praat heel zachtjes
Ik had een groene fiets
Hij moet zijn
fietsband gaan plakken
Janneke praatte heel zachtjes
Verander het onderwerp van de zin.
Het werkwoord dat ook verandert, is de persoonsvorm.
Ik krijg nieuwe schoenen
Hij eet alle snoep op.
Mijn vriend wil graag naar het zwembad
Jij krijgt nieuwe schoenen
Wij eten alle snoep op.
Mijn ouders willen graag naar het zwembad.