Je kunt een zelfstandig naamwoord verkleinen. Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je of -tje achter een zelfstandig naamwoord te plakken: paard – paardje; laken – lakentje.
Let goed op:
Sommige verkleinwoorden maak je met -pje, -kje of -etje. Bijvoorbeeld: boom – boompje; ketting – kettinkje; stem – stemmetje; tekening – tekeningetje.
Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad – blaadje.
Bij woorden die eindigen op de klinkers a, é, o en u wordt de klinker verdubbeld: pizza – pizzaatje; saté – sateetje; auto – autootje; paraplu – parapluutje.
Bij woorden die eindigen op medeklinker + i verandert de i in ie: taxi – taxietje.
Bij woorden die eindigen op een medeklinker + y komt een apostrof: lolly – lolly’tje.
Als je twijfelt hoe je een verkleinwoord schrijft, kun je het opzoeken in een woordenboek.