This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom 1B
Doe je telefoon in de telefoontas.
Ga op je vaste plek zitten.
Pak je leesboek.
Laat de iPad in de tas.
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal.
Slide 1 - Slide
Vandaag
10 min stil lezen
Grammatica: uitleg woordsoorten
Slide 2 - Slide
Stil lezen
timer
10:00
Slide 3 - Slide
Lesdoelen
Na deze les:
Ken je de volgende woordsoorten:
werkwoord
zelfstandig naamwoord
lidwoord
Slide 4 - Slide
'De wand was beschilderd met felle kleuren.' Welke woordsoorten ken je al/heb je geleerd op de basisschool?
Slide 5 - Open question
Taalkundig ontleden
De woorden van een zin kan je indelen in woordsoorten.
Het benoemen van die woorden heet taalkundig ontleden.
Slide 6 - Slide
Werkwoorden WW
Eén van de woordsoorten is het werkwoord.
In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet.
Kijken, lachen, fietsen, plassen
Slide 7 - Slide
Zelfstandig naamwoord ZN
Dit is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel.
kat, huis, hond, liefde, verdriet, cactus
Heeft meestal een enkelvoud en meervoud: kat/katten.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, boekje.
Je kunt er de, het of een voorzetten.
Slide 8 - Slide
Lidwoord LW
De, het of een
Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
de fiets, het huis, de hond, een dier
Slide 9 - Slide
Welke woordsoorten herken je in de volgende zin? 'Het kind kwam op de fiets.'
Slide 10 - Mind map
Welke woordsoorten herken je in de volgende zin? 'De hond ging naar de dierenarts.'
Slide 11 - Mind map
Welke woordsoorten herken je in de volgende zin? 'Op het dak zit een vogel.'
Slide 12 - Mind map
Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit water drinken bij de iPad in de buurt.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Lidwoord (lw)
Slide 13 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)
Slide 14 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
Slide 15 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
Slide 16 - Quiz
Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn) 'Ons nieuwe huis is mooi en groot.'
Slide 17 - Open question
Ik zoek de betekenis van het woord straks even op.
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
Slide 18 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)
Slide 19 - Quiz
Hoeveel lidwoorden staan er in de zin? 'De jongens kochten allemaal één ijsje.'
Slide 20 - Open question
Hoeveel zelfstandige naamwoorden (zn) staan er in de onderstaande zin? 'In de herfst gaan wij altijd naar Griekenland.'
Slide 21 - Open question
Huiswerk
Noteer in je agenda:
Voor de volgende les:
Maken H5 blz. 15 opdracht 1 t/m 3
en H19 blz. 43 opdracht 10
Slide 22 - Slide
Aan de slag
Ga aan de slag met het maken van de opdrachten.
Je mag overleggen met je buur, maar doe dit zachtjes.
Ben je klaar?
Lees dan de theorie door van H34 zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord en maak opdracht 1 t/m 3. Je mag ook eerst de vragen in de onderstaande 3 dia's beantwoorden.
Slide 23 - Slide
Is de opdracht duidelijk?
Slide 24 - Slide
Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
Slide 25 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
Slide 26 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel te veel gegeten.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
Slide 27 - Quiz
Volgende les
Uitleg over bijvoeglijk naamwoorden voorzetsel.
Slide 28 - Slide
Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan uitleggen wat zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden zijn.