Prijselasticiteit

Prijselasticiteit
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieSecundair onderwijs

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Prijselasticiteit

Slide 1 - Slide

Prijselasticiteit


De prijselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van de prijs.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Elasticiteit

Foutje in formule in video! ==> PEV = % verandering vraag

                                                                              % verandering prijs


  • PEV = -4 ==> Als P met 1% stijgt, daalt Qv met 4%  = ELASTISCH: Q wijzigt STERKER dan P
  • PEV = -0.5 ==> Als P met 1% stijgt, daalt Qv met 0.5%  = INELASTISCH: Q wijzigt MINDER STERK dan P

Slide 4 - Slide

Wat meet de prijselasticiteit van de vraag?
A
Hoeveel winst een bedrijf maakt als de prijs stijgt.
B
Hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een prijsverandering.
C
Hoeveel belasting je betaalt op een product.
D
De hoeveelheid voorraad in een winkel.

Slide 5 - Quiz

Elasticiteit

PEV = % verandering vraag

              % verandering prijs


  • PEV = -4 ==> Als P met 1% stijgt, daalt Qv met 4%  = 
ELASTISCH: Q wijzigt STERKER dan P

  • PEV = -0.5 ==> Als P met 1% stijgt, daalt Qv met 0.5%  = 
INELASTISCH: Q wijzigt MINDER STERK dan P

Slide 6 - Slide

Er is sprake van een elastische vraag. De prijs stijgt met 2%. De vraag zal...
A
met meer dan 2% dalen
B
met minder dan 2% dalen
C
met meer dan 2% stijgen
D
met minder dan 2% stijgen

Slide 7 - Quiz

ELASTISCHE VRAAG = 
Q wijzigt STERKER dan P, dus meer dan 2%

Slide 8 - Slide

De prijs daalt met 10% en
hierdoor stijgt de vraag met 20%.
Hoe groot is de elasticiteit?
A
PEV = 2
B
PEV = -2
C
PEV = 0,5
D
PEV = -0,5

Slide 9 - Quiz

ELASTICITEIT VAN DE VRAAG = 
Als P stijgt zal Qv dalen, als P daalt zal Qv stijgen

= negatief verband. 
PEV = ALTIJD negatief
|PEV| = absolute waarde interpreteren

Slide 10 - Slide

De PEV is -5.
Is dit elastisch of inelastisch?
A
Inelastisch
B
Elastisch
C

Slide 11 - Quiz

ELASTICITEIT VAN DE VRAAG  > 1 
PEV = % verandering vraag
             % verandering prijs

Besluit: Teller > Noemer 
==> verandering VRAAG (Teller) > verandering PRIJS (Noemer)

Slide 12 - Slide

De prijs stijgt met 10%. Verder is gegeven dat de elasticiteit -1 is.
Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen

Slide 13 - Quiz

ELASTICITEIT VAN DE VRAAG  = 1 
PEV = % verandering vraag
             % verandering prijs

Besluit: Teller = Noemer 
==> verandering VRAAG (Teller) = verandering PRIJS (Noemer)

Slide 14 - Slide

Welke producten zijn meestal inelastisch?
A
Luxeauto's
B
Elektronica
C
Merkkleding
D
Brood

Slide 15 - Quiz

Inelastische producten zijn noodzakelijke goederen waarbij de vraag weinig verandert als de prijs verandert.

Slide 16 - Slide

Je favoriete frisdrank verhoogt de prijs met 10% en de vraag daalt met 5%. Wat is de prijselasticiteit?
A
-0,5
B
-1,5
C
0,5
D
2

Slide 17 - Quiz

Elasticiteit van de vraag = -5% / 10% = -0,5 (inelastisch).

Slide 18 - Slide

Welke factor heeft de grootste invloed op de prijselasticiteit van de vraag?
A
Het aantal producenten op de markt
B
De productiekosten
C
De beschikbaarheid van substituten
D
De grootte van de vraag

Slide 19 - Quiz

Hoe meer substituten er zijn, hoe groter de kans dat consumenten overstappen bij een prijsstijging.

Slide 20 - Slide

Waarom is de prijselasticiteit van goedkope producten vaak lager?
A
Omdat consumenten ze niet nodig hebben
B
Omdat het weinig invloed heeft op het gezinsbudget
C
Omdat ze van hoge kwaliteit zijn
D
Omdat ze niet vervangbaar zijn

Slide 21 - Quiz

Bij goedkope producten voelt een prijsverandering minder zwaar aan in het budget.

Slide 22 - Slide

Wat gebeurt er met de prijselasticiteit op lange termijn?
A
Die blijft gelijk
B
Die wordt kleiner
C
Die verdwijnt
D
Die wordt groter

Slide 23 - Quiz

Op lange termijn vinden consumenten makkelijker alternatieven. 

PEV wordt dus groter, gevraagde hoeveelheid gaat m.a.w. sneller reageren op een prijsverandering.

Slide 24 - Slide

Wie reageert meestal minder sterk op prijsveranderingen?
A
Mensen met een laag inkomen
B
Mensen met een hoog inkomen
C
Jongeren
D
Grote gezinnen

Slide 25 - Quiz

Hogere inkomens voelen prijswijzigingen minder sterk.

Slide 26 - Slide