Oefentoets 1 voor toets lezen hfst 1 .3

Oefentoets voor toets lezen hfst 1 .3 en 2.3
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefentoets voor toets lezen hfst 1 .3 en 2.3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Voor de toets LEZEN moet je :
• verschillende leesstrategieën gebruiken;
• verschillende tekstdoelen herkennen;
• het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst benoemen;
• hoofd- en bijzaken herkennen;
• de bedoeling de inleiding benoemen;
• relaties tussen alinea’s leggen (signaalwoorden herkennen).

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp van een tekst
  • Iedere tekst gaat ergens over
  • Als je het onderwerp van een tekst wilt weten , stel je dus de vraag: Waar gaat deze tekst over??
  • Het onderwerp schrijf je zo kort mogelijk

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Tekstdoel
  • Doel = informeren
  • De schrijver wil ...
    dat je ergens iets over te weten komt
  • Voorbeelden
    Nieuwsbericht
    Schoolboektekst 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Informeren of overtuigen?
  • Als een schrijver informatie geeft over een bepaald onderwerp, is het tekstdoel informeren.
  • Als een schrijver wil dat de lezer zijn mening overneemt, is het tekstdoel overtuigen.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn signaalwoorden 'reden' ?
A
als(...dan), indien, tenzij, wanneer
B
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant .... aan de andere kant, daar staat tegenover
C
zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals
D
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

signaalwoorden reden
want, omdat, daarom, vanwege, immers, namelijk

Hij heeft een paraplu bij zich, want het gaat zo regen.
De planten moeten, vanwege de droogte, extra water.
Het meisje moest huilen, omdat ze was gevallen.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

"Ik houd van dropjes.
Waarom? (reden)
Ik houd van zoet."
Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
daarentegen
B
terwijl
C
omdat
D
vervolgens

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

LEZ3.1 Wat zijn informerende teksten en hoe herken je ze?

Kenmerken:

- Schrijver noemt alleen feiten.

- Doel van de tekst is dat de lezer informatie krijgt over een bepaald onderwerp.

- Tekst is objectief


Denk aan:

- Schoolboeken

- Krantenberichten (ook op het internet)

- Artikelen in tijdschriften


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp tekst
Het onderwerp vertelt in één of enkele woorden waar de tekst over gaat.

Je stelt jezelf de vraag: Waar gaat de tekst over?



Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Tekstdoelen
Deze tekstdoelen hebben we besproken:

informeren
nieuwsbericht, schoolboektekst
overtuigen
reactie op een website, brief in een krant (ingezonden brief)
overhalen, tot handelen aanzetten
advertentie, uitnodiging
instrueren
gebruiksaanwijzing, recept, handleiding
adviseren
folder (bijvoorbeeld van de apotheek)
amuseren
verhaal, strip, gedicht, mop

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Tekstdoel
De schrijver heeft een bedoeling met zijn tekst. Elke tekst heeft dus een tekstdoel. Als je het tekstdoel kent, begrijp je de tekst beter. Ook weet je dat of het tekstdoel past bij jouw leesdoel.

=> de bedoeling van de schrijver

Uitleg tekstdoel

Slide 12 - Slide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
instrueren

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Tekstdoelen

Een reclametekst heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
pootafdrukken
D
dino's op Skye

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Welk signaalwoord past in de zin:
De PVV heeft hele extreme standpunten, .... veel partijen niet met hen willen samenwerken.
(oorzaak - gevolg)
A
omdat
B
dus
C
aangezien
D
waardoor

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een hoofdgedachte?
A
De hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
De inleiding
D
De alinea's

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Hoofdgedachte
  • Het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd is de hoofdgedachte. Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of in het slot van de tekst.

  • een hele zin, maar geen vraagzin!

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Staat hier een feit, mening of argument?
"Ik vind het prachtig weer vandaag."
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Feit, mening, argument.
Een feit, is iets wat waar is. Wat je kan controleren.

Een mening, is iets wat iemand vindt. Je kan het hier eens of oneens over zijn.

Met een argument legt iemand uit waarom hij iets vindt.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

signaalwoorden oorzaak gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

"Je moet je telefoon bij je kunnen houden in de klas."

Feit / Mening / Argument

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

In deze bron staan
feiten/meningen
A
feiten
B
meningen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste gedachte die de schrijver over het onderwerp heeft. Een hoofdgedachte bestaat uit één zin. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Instructie
Het verband oorzaak - gevolg herken je aan de volgende signaalwoorden: daardoor, doordat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van.
Voorbeeld:
Ik kwam zonder laptop aan op mijn werk, waardoor ik geen les kon geven. 
Oorzaak: geen laptop  Gevolg: geen les kon geven. 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions


Wat is de hoofdgedachte?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Welk signaalwoord voor oorzaak-gevolg staat in alinea 4?
A
eerste
B
toen
C
daardoor
D
maar

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

maken opdr 12 hoofdstuk 2.3 HoofdgedACHTE 
timer
3:00

Slide 28 - Slide

This item has no instructions