dag 9

Woordenschat
Vandaag leer je zes nieuwe woorden bij het thema GELD en WERK

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag leer je zes nieuwe woorden bij het thema GELD en WERK

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

verdelen
  • in meerdere stukken maken 
  • in stukken delen; ieder een deel geven
  • verdeelde, heeft verdeeld
  • Zin: De taart werd verdeeld door de leerlingen.
  • Zin: We verdelen de klas in twee groepen.

Slide 2 - Slide

verliezen
  • een bedrag dat je verliest; de keer dat je verliest
  • het niet meer hebben; kwijtraken
  •  verslagen worden; de winst aan een ander moeten laten
  • tegenstelling: winnen
  • Zin: We hebben de wedstrijd verloren, maar het was toch een fijne middag.
  • Zin: Mijn zusje verliest elke keer haar sleutels.

Slide 3 - Slide

Verplicht
  • Iets wat je moet doen
  • Zin: In Nederland ben je vanaf 12 jaar verplicht een ID kaart mee te nemen.
  • Zin: In de trein moet je verplicht een kaartje kopen.

Slide 4 - Slide

verstandig
  • ergens goed over nadenken 
  • verstandige mensen denken goed na voordat ze iets doen
  • tegenstelling: onverstandig
  • Zin: Het is verstandig om gezond te eten en veel te bewegen.
  • Zin: Als je verstandig bent, ga je vanavond vroeg naar bed.

Slide 5 - Slide

volwassen
  • als je klaar bent met groeien en onafhankelijk kan zijn
  • als je 18 jaar bent of ouder
  • Zin: ze heeft twee kleine kinderen, maar ook al een volwassen zoon.
  • Zin: Nog een paar jaar en dan zijn jullie volwassen.

Slide 6 - Slide

Zoveel
  • Een bepaalde hoeveelheid
  • Zin: Er zijn  al zoveel mensen die met de auto komen, dat ik ga fietsen.
  • Zin: Ik heb niet zoveel zin in eten vandaag.

Slide 7 - Slide

Wat betekent:
verdelen
A
bij elkaar optellen
B
dingen uit elkaar halen
C
iedereen een deel geven
D
van elkaar aftrekken

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
verplicht
A
niet hoeven doen
B
het is je eigen keuze of je het wilt doen
C
een regel
D
iets wat je moet doen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent:
zoveel
A
heel veel
B
een bepaalde hoeveelheid
C
heel weinig
D
niets

Slide 10 - Quiz

Waar wordt het woord:
verliezen
goed gebruikt?
A
iets kwijtraken
B
iets terugbrengen
C
iets vinden
D
iets opzoeken

Slide 11 - Quiz

Bij welke zin past het woord:
verstandig
A
ergens niet over nadenken
B
laat naar bed gaan als je moe bent
C
ongezond eten is goed
D
ergens goed over nadenken

Slide 12 - Quiz

Bij welke zin past het woord:
volwassen
A
mensen van 1 tot en met 10 jaar
B
Een man van 30 jaar
C
Een vrouw van 25 jaar
D
Een man of vrouw van 16 jaar

Slide 13 - Quiz

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 14 - Slide

Is het wel ...................... om zo laat naar bed te gaan?

Slide 15 - Open question

Gisteren ben ik mijn sleutels ..................... , ik hoop dat ik ze weer terug vind.

Slide 16 - Open question

Wil jij vanmiddag het overgebleven brood ..........................?

Slide 17 - Open question

Je bent 18, maar je gedraagt je niet als een ......................... man.

Slide 18 - Open question

Zoek een foto van een volwassen dier

Slide 19 - Open question

Wat is verplicht hier op school?

Slide 20 - Mind map

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je 1 zin met één of meer woorden: 
Verdelen, verliezen, verplicht, verstandig, volwassen en zoveel


Slide 21 - Slide