2kgt 4.4 Grammatica les 2

4.4 Grammatica les 2
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4.4 Grammatica les 2

Slide 1 - Slide




In deze zin staat een splitsbaar werkwoord.
Ik teken de prachtige bloemen na.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz




In deze zin staat een splitsbaar werkwoord.

Peter woont al een jaar in Frankrijk.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Splitsbaar werkwoord en voorzetsel
Als je de woorden in een zin gaat benoemen, moet je goed opletten bij splitsbare werkwoorden. Soms lijkt op een voorzetsel, maar hoort het bij het werkwoord.
Kijk eerst onderstaande video voor meer uitleg. Tip: zet het geluid uit.


Slide 4 - Slide

Splitsbaar werkwoord en voorzetsel - voorbeelden
Hij zit op de bank. -> op is een voorzetsel (de infinitief is zitten)
Ik let goed op -> op is een (deel van een) werkwoord (de infinitief is opletten.
Na het maken van de opdracht kijk ik alles na.
Na = vz
kijk = ww
na = ww
infinitief
Een ander woord voor infinitief is het hele werkwoord.
De infinitief van zit is zitten. 
De infinitief van zwom is zwemmen.

Slide 5 - Slide

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Vorige
week
zette
Lynn
haar
zakgeld
op
haar
spaarrekening.

Slide 6 - Drag question

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
De
jager
schoot
het
dier
dood
en
zette
het
op.

Slide 7 - Drag question

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Vul
je
gegevens
maar
in
op
dat
papier.

Slide 8 - Drag question

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
De
bewaker
hield
de
jongen
bij
de
kassa
tegen.

Slide 9 - Drag question

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Rust
maar
lekker
uit
tijdens
de
vakantie.

Slide 10 - Drag question

Bedenk passende voorzetsels in de zin.

Jimmy zit ... Niels ... de klas.

A
naast - op
B
bij - in
C
bij - op
D
uit - met

Slide 11 - Quiz

Bedenk passende voorzetsels in de zin.

... de vakantie ga ik ... Turkije.

A
Met - in
B
Voor - bij
C
Over - naar
D
In - naar

Slide 12 - Quiz

Bedenk passende voorzetsels in de zin.

Marlies zit ... een krukje dat ... het bureau staat.

A
onder - met
B
tijdens - op
C
op - naast
D
op - boven

Slide 13 - Quiz

Bedenk passende voorzetsels in de zin.

... het voorjaar hebben veel mensen last ... hooikoorts.

A
Aan - met
B
Tijdens - met
C
Tijdens - van
D
Na - van

Slide 14 - Quiz

Bedenk passende voorzetsels in de zin.

... een kaart kun je zien dat Nederland ... Duitsland ligt.

A
Onder - boven
B
Op - naast
C
Op - onder
D
In - naast

Slide 15 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin?

In Drenthe is een unieke muntenschat gevonden.
A
is
B
in
C
Drenthe
D
een

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?

In de bodem zaten 47 gouden munten uit de zesde eeuw.
A
de - de
B
47 - zesde
C
bodem - munten - eeuw
D
in - uit

Slide 17 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin?

De schat werd waarschijnlijk rond het jaar 550
begraven.
A
rond
B
schat
C
waarschijnlijk
D
het

Slide 18 - Quiz

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?

Twee amateurarcheologen hebben de munten aan het begin van het jaar gevonden.
A
de - het
B
hebben - gevonden
C
begin - jaar
D
aan - van

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?

Ook in 2009 werd in die provincie een muntenschat gevonden.
A
in - in
B
werd - gevonden
C
ook - die
D
in - een

Slide 20 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Toen doken 115 zilveren munten op bij het dorpje Anloo.
A
Toen
B
op
C
bij
D
het

Slide 21 - Quiz

Aan de slag!
Maken: par. 4.4 opdrachten 1, 2 en 4 t/m 14;
Klaar:
* Test jezelf 5.2 t/m 5.5;
* Versterk jezelf H5;
* Eigen plan!

Slide 22 - Slide