25/11 h2

Herhaling les 1
2. verschil tussen: 
    - Opbrengsten
    - Kosten
    - Inkomsten
    - Uitgaven  
3. KANO
4. Kostensoorten
1 / 52
next
Slide 1: Slide
BecoMBOStudiejaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhaling les 1
2. verschil tussen: 
    - Opbrengsten
    - Kosten
    - Inkomsten
    - Uitgaven  
3. KANO
4. Kostensoorten

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Waar staat KANO voor?

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Vorige week hebben wij het gehad over de kostencategorieën, hoeveel weet jij er nog op te noemen?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Uitspraak 1: Door specialisatie gaat de arbeidsproductiviteit omhoog omdat arbeiders efficiënter gaan werken.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Uitspraak 2: Door specialisatie ontstaan er steeds meer verschillende soorten ondernemingen.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Welk begrip hoort bij de volgende beschrijving?:
waardedaling van duurzame productiemiddelen

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Welk begrip hoort bij de volgende beschrijving?:
Aantal verkochte producten
A
Winst
B
afzet
C
Omzet
D
Kosten

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Grondstof
Hulpstof
Eindproduct
Hout

Hamer

Kwast
Tafel
Kachel
ijzererts
Kaarsvet

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Inkomsten= Ontvangsten

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

OPBRENGSTEN EN KOSTEN
OPBRENGST = WAT HEB IK VERDIEND (VERKOOP/WINST)?
KOSTEN = WELKE KOSTEN HEB IK GEMAAKT?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Afschrijvingskosten:
Zijn afschrijvingskosten KOSTEN?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Afschrijvingskosten:
Zijn afschrijvingskosten UITGAVEN?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

De contante verkopen in januari waren € 5.000.
zijn dit OPBRENGSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

De contante verkopen in januari waren € 5.000.
zijn dit INKOMSTEN in januari? (denk aan je kas en bank!!)
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

De verkopen op rekening in januari waren € 15.000. Debiteuren betalen na 1 maand.
zijn dit OPBRENGSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De verkopen op rekening in januari waren € 15.000.
Debiteuren betalen na 1 maand. (denk aan je kas en bank!!)
Zijn dit INKOMSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

De energiekosten voor januari waren € 1.000.
Deze kosten werden in januari ook betaald.
Zijn dit KOSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

De energiekosten voor januari waren € 1.000.
Deze kosten werden in januari ook betaald.
Zijn dit UITGAVEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

De energiekosten voor januari waren € 1.000.
Deze kosten werden in FEBRUARI betaald.
Zijn dit KOSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

De energiekosten voor januari waren € 1.000.
Deze kosten werden in FEBRUARI betaald.
Zijn dit UITGAVEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

De verkopen op rekening in januari waren € 15.000.
Debiteuren betalen na 1 maand. (denk aan je kas en bank!!)
Zijn dit inkomsten in januari?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

De contante INKOPEN in januari waren € 6.000.
zijn dit INKOMSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

De contante INKOPEN in januari waren € 6.000.
zijn dit UITGAVEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

De INKOPEN OP REKENING in januari waren € 12.000. De crediteuren worden na 2 maanden betaald.
zijn dit KOSTEN in januari????
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

De LOONKOSTEN in januari waren € 2.000 en werden in januari uitbetaald.
Zijn dit KOSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

De LOONKOSTEN in januari waren € 2.000 en werden in januari uitbetaald.
Zijn dit UITGAVEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Afschrijvingskosten: Kosten die het gevolg zijn van de waardedaling van een machine door normaal gebruik.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

De bedrijfskosten van januari zijn € 600 en worden in januari betaald.
Zijn de bedrijfskosten KOSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

De bedrijfskosten van januari zijn € 600 en worden in januari betaald.
Zijn de bedrijfskosten UITGAVEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

De bedrijfskosten van januari zijn € 600 en worden in MAART betaald.
Zijn de bedrijfskosten KOSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

De bedrijfskosten van januari zijn € 600 en worden in MAART betaald.
Zijn de bedrijfskosten UITGAVEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Afschrijvingskosten:
Zijn afschrijvingskosten UITGAVEN?
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

VERBOUWING 
Als een bedrijf een extra ruimte aanbouwt, wordt het pand meer waard.

Verbouwing leidt dus niet tot kosten,
maar tot een hogere waarde van een pand!

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

De verbouwing die in januari plaatsvindt kost
€ 50.000 en wordt in MAART betaald.
Leidt de VERBOUWING tot KOSTEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

De verbouwing die in januari plaatsvindt kost
€ 50.000 en wordt in MAART betaald.
Leidt de VERBOUWING tot UITGAVEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

De energiekosten van januari t/m maart zijn € 6.000 en worden in januari betaald.
Hoe noem je de € 6.000?

A
inkomsten
B
kosten
C
uitgaven
D
opbrengsten

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

De energiekosten van januari t/m maart zijn € 6.000 en worden in januari betaald.
Hoe noem je de € 2.000?

A
inkomsten van januari
B
kosten van januari
C
uitgaven van januari
D
opbrengsten van januari

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

De huurkosten van 2022 zijn € 12.000 en worden in juli betaald.
Hoe noem je de € 1.000?

A
inkomsten van januari
B
kosten van januari
C
uitgaven van januari
D
opbrengsten van januari

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

De huurkosten van 2022 zijn € 12.000 en worden in juli betaald.
Hoe noem je de € 12.000?

A
inkomsten van juli
B
kosten van juli
C
uitgaven van juli
D
opbrengsten van juli

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Kosten en opbrengsten komen op de....?
A
balans
B
resultatenrekening

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Inkomsten en uitgaven hebben gevolgen voor de ....?
A
balans
B
resultatenrekening

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Inkomsten en uitgaven hebben gevolgen voor de ....?
A
liquiditeitsbegroting
B
resultatenbegroting

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Kosten en opbrengsten hebben gevolgen voor de....?
A
liquiditeitsbegroting
B
resultatenbegroting

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Slide 50 - Slide

This item has no instructions

Slide 51 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Wat? Routine opgaven 1 t/m 6 en de Integrale casus

Hoe? individueel of in tweetallen
Hulp? Vraag eerst aan je groepsgenoten, vervolgens aan de docent
Tijd: Tot  11:45
Uitkomst: Geen huiswerk
Klaar? Ga wat voor jezelf doen totdat de pauze aanbreekt
Aan de slag!

Slide 52 - Slide

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.