werkwoordspelling ovt

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Korte meerkeuzequiz

Slide 2 - Slide

Zij (bieden vt) mij aan te helpen
A
biedde
B
boodt
C
boot
D
bood

Slide 3 - Quiz

2. Hij (stranden) met zijn boot.
A
strandde
B
strandt
C
strande

Slide 4 - Quiz

Het (misten vt) erg die morgen.
A
misdt
B
miste
C
misde
D
mistte

Slide 5 - Quiz

Het (verbazen vt) de directeur.
A
verbaaste
B
verbaasd
C
verbaasde
D
verbaasdde

Slide 6 - Quiz

Gisteren (verbreden vt) de stratenmakers die weg.
A
verbreedde
B
verbreden
C
verbreeden
D
verbreedden

Slide 7 - Quiz

Die voetballer (missen vt) gisteren een kans.
A
mistte
B
misde
C
misten
D
miste

Slide 8 - Quiz

Wij (praten ov) vroeger vaak over politiek.
A
praatten
B
praaten
C
praten
D
praatte

Slide 9 - Quiz

Na een ernstig ongeval (belanden vt)zij in het ziekenhuis.
A
belande
B
belandde
C
belandt

Slide 10 - Quiz

Welk van de onderstaande werkwoorden is een sterk werkwoord
A
praten
B
verhuizen
C
leven
D
spreken

Slide 11 - Quiz

Spelling verleden tijd

Sterke werkwoorden (klankveranderend)

Schrijf zo kort mogelijk op!


Zwakke werkwoorden (klankvast)

Gebruik 't ex-k o f s ch i p

1 Zoek de stam van het werkwoord en kijk naar de laatste letter

- Staat de laatste letter in 't ex-kofschip?  + te(n)

- Staat de laatste letter NIET in 't ex-kofschip? + de(n)

2 Schrijf de ik-vorm van het werkwoord op en plak daarachter -te(n) of -de(n)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide