4.4 Herhaling

Herhaling
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Herhaling

Slide 1 - Slide

BS1: organisch <-> anorganisch
Anorganische stoffen zijn:
  • klein en eenvoudig gebouws
  • bestaan maar uit een paar atoomsoorten
  • belangrijkste voorbeelden: O2, CO2, H2O, NO3-, N2 etc

Organische stoffen zijn:
  • ingewikkelder van bouw
  • bestaan ten miste uit C, H en O atomen (vaak N en/of P en soms S en andere soorten)
  • zijn door organismen geproduceerd 
  • belangrijkse voorbeelden: glucose, zetmeel, aminozuren, eiwitten, DNA/RNA, chlorofyl

Slide 2 - Slide

BS1: zelforganisatie
Eenheden uit een bepaald organisatieniveau (toevallig) samenkomen en daardoor nieuwe eigenschappen krijgen op een hoger organisatieniveau

Voorbeelden
  • Organische moleculen uit de oersoep vormen gezamenlijk de eerste oercellen
  • Celdifferentiatie
  • Populatievorming

Slide 3 - Slide

BS1: prokaryoot <-> eukaryoot
prokaryoot
  • Organismen zonder een echte celkern in de cellen
  • Altijd eencellig
  • Domeinen: bacteriën en archaea

eurkaryoot
  • Organismen met echte celkernen in de cellen
  • Vaak meercellig maar kunnen ook eencellig zijn
  • Domein: eukyaroten (rijken: schimmels, planten en dieren)

Slide 4 - Slide

BS1: autotroof <-> heterotroof
autotroof
  • Organismen produceren voor hun eigen organische stoffen
  • Nemen alleen anorganische stoffen uit hun omgeving op
  • Fotoautotroof (energie uit licht), chemo-autotroof (energie uit chemische processen)

heterotroof
  • Organismen produceren eigen organische stoffen uit andere organische stoffen
  • Nemen ook organische stoffen op uit omgeving want zijn daarvan afhankelijk

Slide 5 - Slide


Zeeanemoon
In afbeelding 3 zie je bijzondere zeeanemonen. Deze organismen vangen hun prooi met tentakels. De zeeanemoon Anthopleura elegantissima kan een symbiose (langdurige samenleving) aangaan met de alg Symbiodinium californium.

Wat voor organismen zijn de anemoon en de alg vóórdat ze de symbiose aangaan?

A
De anemoon en de alg zijn beide autotroof.
B
De anemoon en de alg zijn beide heterotroof.
C
De anemoon is autotroof en de alg is heterotroof.
D
De anemoon is heterotroof en de alg is autotroof.

Slide 6 - Quiz

BS1: Welk celtype hoort bij welk domein/rijk?
prokaryota
funghi 
(schimmels)
animalia
(dieren)
plantae
(planten)

Slide 7 - Drag question

BS1: Aan welke eigenschappen is een dierlijke cel te herkennen?

Slide 8 - Open question

BS1: taxonomie (indelingsbiologie)
taxon (mv taxa)
indelingsrang

binaire naamgeving
Genusnaam soortnaam
vb Canis lupus (wolf)

genusnaam met hoofdletter
soortaanduiding met kleine letter

Er is sprake van verwantschap bij zelfde Genusnaam

Slide 9 - Slide

BS1: Zet de taxa in de juiste volgorde. Boven in de grootste en onderin de kleinste.
soort (species)
ondersoort (ras)
geslacht (genus)
familie
orde
klasse
stam
rijk
domein

Slide 10 - Drag question

BS2: archaea <-> bacteriën
Archaea
  • heel erg klein (elektronenmicroscoop)
  • klein domein 
  • extremofiel (kunnen overleven in extreme omstandigheden)

Bacteriën
  • heel erg klein (elektronenmicroscoop)
  • groot domein 
  • circulair chromosoom in cytoplasma met losse plasmiden
  • heterotroof (behalve cyanobacterien/blauwalgen)

Slide 11 - Slide

BS2: voortplanting en genetische diversiteit bij prokyaroten 
deling
  • snel en kost weinig energie
  • dochtercellen zijn genetisch identiek
  • toch genetische diversiteit door hoge mutatiesnelheid
Conjugatie
  • uitwisseling van plasmiden
  • uitwisseling door seks pilum (buis)
  • toch genetische diversiteit door hoge mutatiesnelheid

Slide 12 - Slide

BS1: Virussen en bacteriofagen
  • extreem klein
  • afhankelijk van gastheercellen
  • laten niet alle levenskenmerkend zien
  • bevatten oppervlakteeiwitten, eiwitmantel en DNA/RNA
bacteriofaag
  • type virus dat bacterien infecteert
  • kan worden gebruikt bij bestrijding bacteriele infectie

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

BS3: schimmels
  • heterotroof
  • eencellig of meercellig
  • celwanden bevatten chitine

ééncellig
  • gisten (bakkersgist)
  • voortplanting door deling

meercellig
  • schimmeldraden (hyfen)
  • voortplanting door sporen
  • mycelium (netwerk van schimmeldraden)
  • paddestoelen


Slide 15 - Slide

Terugblik: bacteriën en schimmels
Dit is juist!
Dit is onjuist!
Schimmels bestaan uit meerdere cellen dit noem je meercellige schimmels
Schimmels ruimen resten van dode organismen op in de natuur
Alle schimmels kun je eten
Schimmels veroorzaken geen ziektes bij mensen
Bacteriën bestaan uit één cel
Bacteriën bewerken voedsel in je darmen zodat het beter te verteren is
Bacterien kunnen voedsel NIET laten bederven

Slide 16 - Drag question

BS3: taxonomie bij planten
Sleep elk organisme naar de juiste groep
naaktzadigen
bedektzadigen

Slide 17 - Drag question

BS3: taxonomie bij dieren 
Sleep elk organisme naar de juiste groep
eencellige dieren
holtedieren
neteldieren
sponzen
wormen

Slide 18 - Drag question

Slide 19 - Slide