interpunctie

1 / 11
next
Slide 1: Video
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Interpunctie (= leestekens)
. ? ! , : ; "

We gebruiken interpunctie om een tekst leesbaar te maken. 

Slide 2 - Slide

hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed

Slide 3 - Slide

Punt (.)
Een punt gebruik je aan het eind van een zin.

Mijn naam is Ellen.

Slide 4 - Slide

Vraagteken (?)
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een vraagzin.

Hoe gaat het met jou?

Slide 5 - Slide

Uitroepteken (!)
Een uitroepteken gebruik je na een uitroep of bevel:

Houd op!

Slide 6 - Slide

Komma (,)
De komma geeft een leespauze aan.

Ik weet het niet zeker, maar ik denk het wel.

Slide 7 - Slide

Dubbele punt (:)
De dubbele punt wordt gebruikt voor een opsomming, citaat of toelichting.

- Neem mee: een tas, een handdoek en een zonnebril.
- Hij zei: 'Hoi!'
- U kunt kiezen uit: vegetarisch of vlees

Slide 8 - Slide

Voorbeeldzinnen
Dubbele punt:
- Er zijn twee opties: het gaat door of het gaat niet door.
- Denk aan de volgende spullen: een warme trui, sokken en een muts.


Slide 9 - Slide

Aanhalingsteken (')
Een aanhalingsteken wordt gebruikt bij een citaat en om een woord op te laten vallen.

- Maher vroeg: 'Heb je al gekookt?'
- Een hond met korte poten wordt een 'corgi' genoemd. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide