Chapitre 5 - Corriger (nakijken) - 3AH

Corriger CHAPITRE 5
Kijk je eigen werk na.
Let op:
Geel = havo
Groen = vwo
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Corriger CHAPITRE 5
Kijk je eigen werk na.
Let op:
Geel = havo
Groen = vwo

Slide 1 - Slide

BRON A

Slide 2 - Slide

Exercice 3a
1 le lait 5 le fromage
2 le poisson 6 les pommes
3 la glace/les glaces 7 les œufs
4 l’eau/ la bouteille d’eau 8 le pain / la baguette

Exercice 4a
1 menu 2
2 menu 1
3 menu 3

Exercice 5a
1 C
2 A




Exercice 6a
1 aandoen / aantrekken
2 ik twijfel
3 later
4 je ziet eruit
5 dat vind ik leuk

Exercice 6b
1 fromage
2 viande
3 poisson
4 lait
5 glace


Slide 3 - Slide

Exercice 4a
1 menu 2               2 menu 1              3 menu 3

Exercice 5a
Monsieur Martin - zakelijke afspraak
Elisa - winkelen
Marc et sa copine - naar een voetbalwedstrijd





Exercice 6a
1 le boisson + la bouteille omdat een drankje vaak in een fles zit.
2 le fromage + le lait omdat beide melkproducten zijn.
3 la crêpe + le sucre omdat je op een crêpe (pannenkoek) suiker kunt eten.
4 l’entrée + la salade omdat je een salade als voorafje kunt bestellen.
5 les fruits + le dessert omdat je fruit als dessert kunt bestellen.


Slide 4 - Slide

Exercice 6a
Réponse type:
1 le boisson + la bouteille omdat een drankje vaak in een fles zit.
2 le fromage + le lait omdat beide melkproducten zijn.
3 la crêpe + le sucre omdat je op een crêpe (pannenkoek) suiker kunt eten.
4 l’entrée + la salade omdat je een salade als voorafje kunt bestellen.
5 les fruits + le dessert omdat je fruit als dessert kunt bestellen.




Exercice 6b
1 commander
2 entrée
3 poulet
4 voudrais
5 choisir

Quel est le mot dans la colonne grise? repas
Qu’est-ce que ça veut dire? maaltijd

Slide 5 - Slide

BRON B

Slide 6 - Slide

Exercice 9a: A

Exercice 9b
1 A    4 C
2 C    5 C
3 A

Exercice 9d
Réponse type :
Ik heb een driejarige opleiding gevolgd. Ik ging naar school en liep stage. Als kok moet je het leuk vinden om in een team te werken. Je moet creatief zijn, met stress om kunnen gaan en natuurlijk van eten houden.






Het werk is lichamelijk zwaar; je maakt lange dagen.

Exercice 21
1, 6, 5, 3, 4, 2



Slide 7 - Slide

Exercice 9a
A, C, D

Exercice 9b
A 2
B 1
C 3
D 1
E 2
F 3


Exercice 10a
1 kruiden / kruid / specerijen
2 recepten
3 iedere / elke / ieder / elk
4 de smaak
5 zoals / net als / net zoals
6 yoghurt

Exercice 10b
1 manger
2 est né
3 on vend
4 pain
5 viande


Slide 8 - Slide

BRON D

Slide 9 - Slide

Exercice 15a
1 Ik eet kaas.
2 De kaas is heerlijk. / De kaas is lekker.
3 Wil je kaas?

Exercice 15c
1 des
2 de la
3 du
4 du
5 de la







Exercice 16a
1 In de linker zinnen staan du en des (delend lidwoord). In de rechter zinnen staan le en les (lidwoord).
2 Eigen antwoord.

Exercice 16d
1 des
2 les
3 l’
4 d’
5 les
6 des







Slide 10 - Slide

Exercice 15a
2 Orangina
3 sinaasappelsap / jus d’orange
4 mineraalwater
5 het sinaasappelsap / de jus d’orange

Exercice 15d
1 du        4 de
2 du       5 de
3 des     6 de

Exercice 15e Réponse type:
1 Je prends de l’eau minérale.
2 Elle achète des pâtes.
3 Il y a beaucoup de fromage.
4 Il ne mange jamais de carottes.
5 Nous prenons de la salade.
6 Il n'y a pas d’huile d’olives.  


Exercice 16a Réponse type:
In de zinnen rechts staat een bepaald lidwoord (le, les) in plaats van een delend lidwoord
(du, des). Als je de zinnen in het Nederlands vertaalt krijg je in geen enkele zin een lidwoord.
Ik denk dat je een bepaald lidwoord krijgt in de zinnen rechts vanwege de werkwoorden aimer en adorer.

Exercice 16c
1 du
2 du
3 Du
4 des
5 de
6 la
7 le
8 de l’
9 de
10 d’



Slide 11 - Slide

BRON H

Slide 12 - Slide

Exercice 29b
1 viens    4 viennent
2 viens   5 venons
3 vient

Exercice 30b
   1 n o u s v e n o n s
2 e l l e e s t v e n u e
   3 i l s s o n t v e n u s
      4 v o u s v e n e z
     5 e l l e v i e n t
      6 j e v i e n s
  7 i l e s t v e n u
    8 i l v i e n t








Quel est le mot dans la colonne grise? on vient
Qu’est-ce que ça veut dire? wij komen

Exercice 30c
Réponse type:
1 Il vient tous les samedis.
2 Vous venez aussi chez moi?
3 Elles sont venues avec nous à la piscine.
4 Je suis venu au collège en bus.


Slide 13 - Slide

Exercice 29a
C, E

Exercice 29b
-

Exercice 29c
1 B
2 D
3 A
4 C

Exercice 29d
1 viens
2 vient
3 viennent
4 viens
5 venons






Exercice 30a
1 In de passé composé (voltooid tegenwoordige tijd).
2 Het hulpwerkwoord être.
3 Je past het voltooid deelwoord aan het onderwerp van de zin aan: vrouwelijk enkelvoud +e, mannelijk meervoud +s en vrouwelijk meervoud +es.

Exercice 30c
1 A2 C3 B

Exercice 30d
1 nous venons
2 elle est venue
3 ils sont venus
4 vous venez
5 elle vient
6 je viens
7 il est venu
8 il vient




Slide 14 - Slide



Quels sont les mots dans la colonne bleue? on vient
Qu’est-ce que ça veut dire? we/wij komen, men komt

Exercice 30f
1 viens
2 sont venus
3 viens
4 est venue
5 est venu






Slide 15 - Slide