donderdag 19 augustus

donderdag 19 augustus

1.Herhalen thema Kleding 
2. Werken met Taal Compleet
en Beter Lezen

3.Jeugdjournaal 
4.Schrijfoefening/Schrijven in Nederland
1. Werken in Disk/ Taal Compleet

2.Lees mee voor groep B

3.Jeugdjournaal

4. Schrijfoefening
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

donderdag 19 augustus

1.Herhalen thema Kleding 
2. Werken met Taal Compleet
en Beter Lezen

3.Jeugdjournaal 
4.Schrijfoefening/Schrijven in Nederland
1. Werken in Disk/ Taal Compleet

2.Lees mee voor groep B

3.Jeugdjournaal

4. Schrijfoefening

Slide 1 - Slide

het overhemd
de stropdas

Slide 2 - Slide

de jurk
de rok

Slide 3 - Slide

het kostuum
het pak
het vest

Slide 4 - Slide

de trui
de blouse

Slide 5 - Slide

de rits
de knopen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

de schoenen zijn te groot
het overhemd is te klein

Slide 8 - Slide

de laarzen zijn bruin
de bruine laarzen
de ketting is duur
de dure ketting

Slide 9 - Slide

de oorbellen zijn klein
de kleine oorbellen
de pyama is gestreept
de gestreepte pyama
de grote jas

Slide 10 - Slide

de zwembroek 
het zwempak

Slide 11 - Slide

de sandaal
Ik draag bruine sandalen
de bikini
Zij heeft een bikini aan 

Slide 12 - Slide

De veter is los
De laars
Hij draagt laarzen in de regen

Slide 13 - Slide

Wat draag je?
Ik draag een gestreept T-shirt
Ik draag een gouden ketting
Ik draag een wijde rok
ik draag een bruine riem
ik draag een witte blouse 

Slide 14 - Slide

Wat heb je aan?
Ik heb een grijs vest aan.
Ik heb roze handschoenen aan.
Ik heb een blauwe pet op. 
Ik heb een groene hoed op. 

Slide 15 - Slide

aantrekken /uittrekken
Ik trek mijn jas uit
hij trekt zijn vest aan.
ik trek mijn sokken aan
zij trekt haar handschoenen uit. 

Slide 16 - Slide

de ring
Zij draagt een ring
de riem
De broek heeft een riem.

Slide 17 - Slide

goed/fout
  1. De broek koopt 50 euro.
  2. Ik heb het warm , ik doe mijn jas uit.
  3. De trui is te groot, hij past goed.
  4. Zij gaat slapen, ze doet haar kleren aan.
  5. Ik ga sporten, ik doe sportkleding aan.
  6. Ik koop melk bij de kledingwinkel
  7. Ik ben klein ik heb maat XXL.



Slide 18 - Slide


A
de kleding
B
de maat
C
de markt
D
de stof

Slide 19 - Quiz


A
de naald
B
de schaar
C
de stof
D
de wol

Slide 20 - Quiz


A
de knoop
B
de tris
C
de rits
D
de tris

Slide 21 - Quiz


A
het horloog
B
de horlogee
C
de horloge
D
het horloge

Slide 22 - Quiz


A
De laarsen zijn rood.
B
De laarsen zijn groot.
C
De laarzen zijn rood.
D
De laarzen zijn klein.

Slide 23 - Quiz


A
De man trekt zijn jas uit.
B
De man trekt zijn jas aan.
C
De man doet zijn jas.
D
De man pakt zijn jas uit.

Slide 24 - Quiz


A
Het meisje draagt een bikini.
B
Het meisje draagt een zwembroek
C
Het meisje trekt een zwempak.
D
Het meisje draagt een badpak.

Slide 25 - Quiz


A
De veter is vast
B
Mijn veter is los.
C
De schoen is los
D
Mijn schoen is vast.

Slide 26 - Quiz

afspreken
een afspraak maken
kwetsen = pijn doen

Slide 27 - Slide

iemand vertrouwen = zeker weten dat iemand doet wat hij zegt

kritisch blijven = goed kijken en opletten

Slide 28 - Slide

accepteren = aannemen
de toestemming  = goedkeuring /iets goed vinden

Slide 29 - Slide

achteloos = 
zonder nadenken
onder de indruk zijn (impressed)= je vindt iets heel goed

Slide 30 - Slide


A
onder de indruk
B
achteloos
C
accepteren
D
toestemming

Slide 31 - Quiz

Ik vind het goed, ik geef mijn ..
A
acceptatie
B
vertrouwen
C
toestemming
D
afspraak

Slide 32 - Quiz

Als je dat doet ... je mij, ik vind dat heel erg.
A
accepteer
B
kritisch
C
vertrouw
D
kwets

Slide 33 - Quiz

Als je via internet iets koopt, moet je ....
zijn
A
kritisch
B
vertrouwen
C
onder de indruk
D
accepteren

Slide 34 - Quiz

Heb je dat zelf gemaakt?
Ik ben ...

A
kritsch
B
onder de indruk
C
kwetsen
D
achteloos

Slide 35 - Quiz