De breuken

De breuken
Een breuk is een manier om een deel van een geheel weer te geven. Een breuk bestaat uit twee delen:
1-Teller (bovenste getal) – dit geeft aan hoeveel delen je hebt.
2-Noemer (onderste getal) – dit geeft aan in hoeveel gelijke delen het geheel is verdeeld.
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De breuken
Een breuk is een manier om een deel van een geheel weer te geven. Een breuk bestaat uit twee delen:
1-Teller (bovenste getal) – dit geeft aan hoeveel delen je hebt.
2-Noemer (onderste getal) – dit geeft aan in hoeveel gelijke delen het geheel is verdeeld.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

voorbeeld 
Je ziet hiernaast de hele pizza.
Ik heb deze pizza in twee stukjes gesneden. Elk stuk is gelijk aan een tweede. 
daarna heb ik ze in vier stukjes gesneden. Elk stuk is gelijk aan een vierde. 
 

Slide 3 - Slide

Hoe noemen we bovenste getal en onderstaande getal op bovenstaande afbeelding?

Slide 4 - Slide

Wat is een voorbeeld van een breuk?
A
Een hele pizza
B
Twee hele pizza's
C
1/4 van een pizza
D
Geen pizza

Slide 5 - Quiz

Hoeveel delen heeft de breuk 1/2?
A
Één geheel
B
Twee gelijke delen
C
Drie gelijke delen
D
Vier gelijke delen

Slide 6 - Quiz

Wat geeft de noemer aan?
A
Hoeveel delen je hebt
B
De waarde van de breuk
C
In hoeveel gelijke delen het geheel is
D
De teller van de breuk

Slide 7 - Quiz

Wat is de teller in een breuk?
A
Het bovenste getal van de breuk
B
De gehele waarde
C
De noemer van de breuk
D
Het onderste getal van de breuk

Slide 8 - Quiz

Hoe spreken we breuken ?

Een tweede 



drie vierde 


vijf achtste 

Slide 9 - Slide

Breuken vergelijken 
Het vergelijken van breuken betekent dat je bepaalt welke breuk groter, kleiner of gelijk is. Hier zijn de stappen om breuken te vergelijken:
Als de noemers gelijk zijn, vergelijk je gewoon de tellers bijvoorbeeld kies de grootste breuk Bijvoorbeeld bijvoorbeeld kies de grootste breuk  :
2/5 en 3/5

 

Slide 10 - Slide

Als de tellers gelijk zijn, hoe de noemer klein is hoe die breuk groot is bijvoorbeeld: Kies het grootste breuk. 

Slide 11 - Slide

Wat is waar bij gelijke tellers?
A
de grootste noemer is groter
B
de kleinste noemer is groter
C
de breuken zijn gelijk
D
de tellers zijn belangrijk

Slide 12 - Quiz

Wat is het grootste: 2/5 of 3/5?
A
3/5
B
2/5
C
4/5
D
1/5

Slide 13 - Quiz

Wat te doen bij gelijke noemers?
A
vergelijk de noemers
B
neem het gemiddelde
C
vergelijk de tellers
D
tel de breuken op

Slide 14 - Quiz

Hoe spreken we 3/4 uit?
A
drie vierden
B
drie over vier
C
drie vierde
D
drie op vier

Slide 15 - Quiz

Kies juiste breuk bij ingekleurde.
A
1/3
B
2/3
C
4/3
D
5/3

Slide 16 - Quiz

Welke breuk hoort bij ingekleurde rechthoek ?
A
1/3
B
3/3
C
2/3
D
4/3

Slide 17 - Quiz

Kies de Juiste breuk bij niet ingekleurde vierhoek.
A
1/4
B
3/4
C
1/2
D
5/4

Slide 18 - Quiz


Slide 19 - Open question