Paragraaf 7.1 : Grammatica

Woordsoorten
Je leert over woordsoorten.
timer
15:00
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordsoorten
Je leert over woordsoorten.
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Woordsoorten benoemen
Woordsoorten zijn iets anders dan zinsdelen.
Soms vragen we je een woordsoort te benoemen
Bij woordsoorten benoem je elk woord in de zin bij een soort!

Slide 2 - Slide

Welke woordsoorten kan je al herkennen in een zin?

Slide 3 - Open question

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt wat er is gebeurd, wat iemand of iets is.



Slide 4 - Slide

Welke zijn de drie lidwoorden?

Slide 5 - Open question

Maak een zin met minimaal 1 werkwoord en minimaal een lidwoord over jouw hobby.

Slide 6 - Open question

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 7 - Open question

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en gevoel.
Onthoud: Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Van een zelfstandig naamwoord kun je een meervoud malen en een verkleinwoord.
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.


Slide 8 - Slide

Wel antwoord geeft de juiste woordsoorten weer?
De groene appel is lekker.
A
de = olw groene = zn appel = zn is = ww
B
de = olw groene = ww appel = zn is = ww
C
de = blw groene = bn appel = zn is = ww
D
de = blw de = blw groene = bn appel = ww is = ww

Slide 9 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.

voorbeeld: De groene appel. "Groene" zegt iets over "de appel" en is dus een bijvoeglijk naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk!
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord schrijf je vaak met -en.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Noem een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord bij 'een ..... trui'.

Slide 12 - Open question

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 13 - Drag question


Kies de juiste woordsoort.
In klas 3A en 3B  zitten alleen maar leuke leerlingen.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Zelfstandig werkwoord (zww)

Slide 14 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 15 - Quiz

Voorzetsel (vz)
- kastwoorden (plaats)



- feestwoorden (tijd)

Slide 16 - Slide

Beschrijf wat je vandaag aan hebt. Gebruik meerdere bijvoeglijk naamwoorden, zelfstandig naamwoorden en minimaal één voorzetsel.

Slide 17 - Open question

Persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.

Slide 20 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 21 - Slide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

Slide 22 - Slide

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
zij
B
zij, aan
C
hem
D
zij, hem

Slide 23 - Quiz

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 24 - Quiz

Is 'hij' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 26 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 27 - Quiz

Ik heb ze van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 28 - Quiz

Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Geen persoonlijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou

Slide 30 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Ik
Zijn
Haar
Hij
Mijn
Uw
Jij

Slide 31 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Jouw
Jullie
Uw
Wij
Hun
Ik

Slide 32 - Drag question

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
me
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
jouw
hem

Slide 33 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun
Mijn
Die

Slide 34 - Drag question

bezittelijk voornaamwoord
Doet
jullie
computer
ook
zo
raar?
Hun
auto
is
duurder

Slide 35 - Drag question

Grammatica 7.1
Vragen?
Maak opdrachten 1 t/m 6

Slide 36 - Slide