2C ENE - Poëzie - 13 januari 2020

Poëzie les 1
In deze eerste les maak je kennis met beeldspraak en ga je beeldspraak gebruiken in een gedicht.

Theorie:
  • Je leert wat een vergelijking, een metafoor en een personificatie is.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Poëzie les 1
In deze eerste les maak je kennis met beeldspraak en ga je beeldspraak gebruiken in een gedicht.

Theorie:
  • Je leert wat een vergelijking, een metafoor en een personificatie is.

Slide 1 - Slide

Heb je weleens gehoord van beeldspraak?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quiz

Als iemand zegt:
"Hij springt een gat in de lucht",
dan is dat letterlijk bedoeld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Als iemand zegt:
"Jij bent zo gek als een deur",
dan is dat letterlijk bedoeld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je gebruikt een 'beeld' om iets/iemand te omschrijven. Beeldspraak wordt vaak gebruikt in gedichten.

Youp is net zo snel als een bliksemschicht.
In deze zin bedoelen we: Youp is heel erg snel. Maar om dat heel duidelijk te maken, maken we gebruik van een vergelijking.


Slide 5 - Slide

Vergelijking met 'als'
Het object dat je vergelijkt en het beeld waarmee je het object vergelijkt staan in de zin.

  • Hij lacht als een boer met kiespijn.
  • Zij is zo sterk als een beer.


Vergelijking zonder 'als'
Het object wordt vervangen door het beeld.
  • Het arme schaap moest de wc schoonmaken. 
  • Die slak is nog steeds niet bij de finish aangekomen. 
Dit noemen we een metafoor. Een beeld om iets mee te vergelijken. Het gaat er niet letterlijk over.

Slide 6 - Slide

Personificatie
Mensen kunnen heel veel: eten, zingen, dansen, voelen, rennen, drinken, gillen, omhelzen, fietsen, en ga zo maar door. Als iets wat geen mens is (bijvoorbeeld een boom) wel een menselijke eigenschap toegedicht krijgt (bijvoorbeeld ‘fluistert’), dan noem je dat een personificatie. In dit woord zit het woord persoon. Je doet alsof een ding (de boom) een mens is. 

Slide 7 - Slide

Voorbeelden van personificatie

  • De golven aaien de zwemmers.
Kunnen golven aaien? 

  • De bergen krijsen hoe hoog ze zijn.
Kunnen bergen krijsen? 

  • De wind fluistert zacht jouw naam.
Kan de wind fluisteren?

  • De stoelde omarmde het meisje.
Kan een stoel iemand omarmen? 

  • De peer lustte wel een appeltje.
Kan een peer honger hebben? 

Slide 8 - Slide

Welke personificatie(s)
herken je in dit gedicht?

Slide 9 - Mind map

Aan de slag!
  • Maak van beeldspraak opdracht 1, 2 en 3 in jouw poëziedocument in Classroom. 

Slide 10 - Slide