1 Tu regardAIS la télé
2 Maman écoutAIT la radio.
3 Je jouAIS au foot
4 Ils organisAIT une soirée surprise.
5 Nous arrivIONS vers 9 heures.
6 Vous travaiIEZ tous les samedis.
7 Elle réservAIT une chambre.
8 Vous passIEZ quelques jours à B.
9 Julie et Clarisse étAITENT libres.
10 Les garçons avAIENT un animal.
11 Nous faisIONSdu sport.
12 Mon père aimAIT jouer du piano
1. jij KEEK tv
2. mama luisterde naar de radio
3. ik voetbalde
4. hij organiseerde een surpriseparty
5. wij kwamen rond 9 uur aan
6. jullie werkten iedere zaterdag
7. zij reserveerde een kamer
8. u bracht enkele dagen door in B
9. J en C waren vrij
10 de jongens hadden een beest
11. wij deden aan sport
12. mijn vader hield van pianospelen.