H4, spelling, 1H, 09-04

Welkom
Pak alvast je boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Pak alvast je boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Korte introductie/ elkaar leren kennen
- Wat weten jullie al/nog van spelling?
- (eventueel) Herhaling werkwoordspelling
- Even oefenen
- Aan de slag!


Slide 2 - Slide

Wie ben ik?
en wat verwacht ik van jullie?

en wat kunnen jullie van mij verwachten?

Slide 3 - Slide

Wie ben jij?

- Je naam
- Je leeftijd
- Je woonplaats
- Wat vind je moeilijk & wat vind je makkelijk bij Nederlands?

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog?
Jullie hebben het met mevrouw Ricke gehad over werkwoordspelling

Waar denk je aan bij werkwoordspelling? Wat komt er in je op?


Slide 5 - Slide

Tegenwoordige tijd

Is het een persoonsvorm in de t.t.? 

Ik - schrijf de ik-vorm
hij/zij/jij schrijf de ik-vorm + t
Staat jij achter de persoonsvorm? Schrijf dan de ik-vorm!
Loop jij? 

Verleden tijd

Staat de persoonsvorm in de v.t.?

Gebruik 't kofschip om te bepalen hoe je zwakke werkwoorden schrijft.

Zit de laatste letter van de stam in 't kofschip?
Dan komt er +te(n) achter de ik-vorm
Nee? Dan komt er +de(n) achter de ik-vorm)

Slide 6 - Slide

Tegenwoordige tijd

Hij ... (vinden) dat altijd zo leuk!

Mijn buurman ... (worden) morgen 50 jaar!



Jack ... (verhuizen) morgen naar Lelystad.


Verleden tijd

Ik ... (praten) regelmatig met Job. 

Sam ... (antwoorden) erg snel op WhatsApp. 

Let op! Bij het voltooid deelwoord gebruik je ook het 't kofschip.

Jack is wel eens vaker ... (verhuizen)




Slide 7 - Slide

Even oefenen
In mijn lessen maak ik vaak een 'even oefenen' slide. Hierin zet ik een aantal vragen. Het is handig dat je de laatste bladzijdes in je schrift hiervoor gebruikt. Hier kan je aantekeningen maken + je 'even oefenen' opdrachten. Hiermee kan je ook checken of je het al goed begrijpt!

Noteer de juiste spelling van de werkwoorden zodat het werkwoord goed in de zin past. Zet achter het werkwoord of je te maken hebt met een pv of een vdw. 
1. Gisteren heeft mijn vader de zolder opnieuw ... (verven)
2. Luna ... (antwoorden) gisteren supersnel op de e-mail. 
3. Mijn vader ... (antwoord) altijd erg laat als hij de krant leest. 
4. Vandaag ... (verhuizen) Kasper naar Limburg. 
5. Gisteren is mijn beste vriend ... (verhuizen) van kamer. 

Slide 8 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Opdracht 22 en 23 (blz. 189)
Hoe? Je mag overleggen (als dit een beetje zachtjes lukt ;-))
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor. 
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan zal ik je vraag beantwoorden
Klaar? Lees de theorie op blz. 191 en ga dan verder met opdracht 24 (blz. 190) 

Slide 9 - Slide

Verwijzen naar een groepje woorden
  • Bij een bekende webwinkel heb ik twee nieuwe spellen gekocht, want die waren in aanbieding. 
  • Die is het verwijswoord 
  • Wat was in de aanbieding? 
  • Antwoord: twee nieuwe spellen
  • Die verwijst dus naar twee nieuwe spellen

Slide 10 - Slide

Verwijzen naar een hele zin
  • Mijn neef is Nederlands kampioen judo geworden. Dat vind ik een goede prestatie.
  • Het verwijswoord is dat
  • Wat vind ik een goede prestatie?
  • Dat mijn neef Nederlands kampioen judo is geworden. 
  • Antwoord: Dat verwijst naar 'Mijn neef is Nederlands kampioen judo geworden.' 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Opdracht 'Regels van drie'
Jullie zitten allemaal in een groepje en hebben een verwerkingsopdracht gekozen. 
Aan de hand hiervan gaan jullie een plan schrijven met hoe jullie dit gaan aanpakken.

1. Wat ga je doen?
2. Benodigdheden. Wat heb je daarvoor nodig? (of misschien heb je iets nodig voor mij)
3. Taakverdeling. Wie doet wat? 
4. Maak een planning over wie, wat, wanneer gaat doen.


Deze opdracht maakt deel uit van je beoordeling. 



Slide 13 - Slide

Opdracht 41 en 43 bespreken
Opdracht 41 en 43 (blz. 202 en 204)



Heb je het antwoord goed? Zet dan een krul
Heb je het antwoord fout? Verbeter het dan!

Slide 14 - Slide



  • Je maakt samen (met mij en klasgenoten) opdracht 44 (blz. 206)
  • Je leert de stof beter toepassen door van elkaar te leren
  • Geschikt voor: iedereen die wil leren en leesvaardigheid best moeilijk vind 

KEUZE GROEN

KEUZE BLAUW 
  • Je maakt alleen opdracht 44
  • Geschikt voor: de leerlingen die zelfstandig kunnen werken en leesvaardigheid al goed beheersen. 
  • Voorwaarde: je bent stil tijdens de bespreking die de rest v.d. klas doet.
  • Klaar? Lees de theorie op blz. 208. Snap je dit? Maak dan opdracht 46 op blz. 208

Slide 15 - Slide

Kernzinnen
Zoals jullie weten bestaat het middenstuk uit meerdere alinea's. Een goed opgebouwde alinea heeft altijd een kernzin.

Een kernzin is een zin waarin de belangrijkste mededeling van de alinea staat. Deze zin staat meestal vooraan in een alinea. Het is dan de eerste of de tweede zin. Soms staat de kernzin achteraan. De rest van de alinea bestaat dan uit voorbeelden of toelichting.


Slide 16 - Slide

Kernzinnen

Slide 17 - Slide

Kernzinnen

Slide 18 - Slide

Dit weet je nog: 
- De verschillende tekstdoelen, tekstsoorten, en tekstvormen
- Hoe je alinea's herkent en deelonderwerpen benoemt

Dit leer je dit hoofdstuk:
- De inleiding, het middenstuk en het slot van een tekst herkennen

Dit weet je nog:
- De verschillende tekstdoelen, tekstsoorten, en tekstvormen
- Hoe je alinea's herkent en deelonderwerpen benoemt


Dit leer je dit hoofdstuk:
- De inleiding, het middenstuk en het slot van een tekst herkennen
-  Kun je benoemen welke manieren je gebruikt om een inleiding te schrijven
- Kun je benoemen hoe je een tekst afsluit 

Slide 19 - Slide

Inleiding
De inleiding staat aan het begin van de tekst en het doel is om de lezer nieuwsgierig te maken naar de tekst. 

Manieren hoe de schrijver dit doet:
1. het onderwerp aankondigen
2. een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen
3. een of meer vragen stellen
4. de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen. 

Slide 20 - Slide

Middenstuk
Het middenstuk bevat de meeste informatie en gaat over het onderwerp van de tekst. 

Vaak bestaat het middenstuk uit meerdere alinea's waarin de alinea's deelonderwerpen van het onderwerp bevat. 

Stel een tekst gaat over de bloedsomloop van het menselijk lichaam, dan gaat misschien de eerste alinea over het hart, het tweede over aderen en slagaders en de derde over bloedvaten

Slide 21 - Slide

Slot
Het slot staat altijd op het einde van een tekst en het doel is om de tekst af te sluiten. 

Manieren:
1. een korte samenvatting geven van de tekst
2. een conclusie van de tekst
3. een advies

Slide 22 - Slide

Even oefenen...
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden van de onderstaande zinnen. 

1. Ik heb gisteren mijn nieuwe pen uitgeleend aan hun.
2. Vanmorgen heeft zij dat aan hem gegeven.
3. Het is mij nog nooit overkomen.
4. Het mooie weer doet mij altijd goed. 
5. Lot heeft haar dat gisteren nog uitgelegd. 
timer
5:00

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling vertelt iets over de handeling in de zin. Bijvoorbeeld waar, wanneer, waarom of hoe iets gebeurt. 

Vragen die je kunt stellen zijn: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, wanneer, hoe en hoeveel?

Zinsdelen als: ook, wel, niet en toch zijn ook bwb. 

Slide 25 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Even oefenen. Noteer van de onderstaande zinnen het wwg, ow, lv, mv en bwb. Als een zinsdeel er niet in voor komt, zet je een streepje. 

1. Gisteren heeft mijn vader een bosje bloemen aan mijn moeder gegeven vanwege hun trouwdag.
2. Waarom hebben jullie dat niet aan mij gegeven? 
3. Door de hevige regenval is een deel van de rivier  verzakt. 
4. Ik heb mijn werkstuk vorige week aan de conciërge gegeven. 
timer
10:00

Slide 26 - Slide

Lesafsluiting
Morgen gaan we weer verder met het onderdeel grammatica zinsdelen.

Welke vraag moet je stellen om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 27 - Slide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 28 - Slide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 29 - Slide

Pauze

Slide 30 - Slide

Raadgedicht

Raadgedicht
https://raadgedicht.nl/strafschopspecialist/


Slide 31 - Slide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 32 - Slide

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 33 - Slide

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 34 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 35 - Slide

Welkom!
Wat heb je nodig? Boek, schrift en pen
Waar gaan we mee aan de slag? Spelling H4

Slide 36 - Slide

Wat gaan we doen?
- Huiswerk nakijken
- Uitleg samenstellingen
- Even oefenen
- Uitleg verkleinwoorden
- Even oefenen


Slide 37 - Slide

Huiswerk nakijken
Opdrachten 22 en 23 (blz. 189)


Slide 38 - Slide

Samenstellingen
Een samenstelling is één woord dat gemaakt is uit twee woorden

Bijvoorbeed: samen+stelling = samenstelling
boeken+kast = boekenkast
tuin+bank = tuinbank 

Slide 39 - Slide

Samenstellingen
Maar uiteraard zijn hier regels voor.  (blz. 183)

In principe geldt:
Als het eerste deel van de samenstelling een znw is dat alleen een meervoud heeft op -en- dan schrijf je in de samenstelling ook een -n-.

Boekenkast
Lampenkap

Maar: groentesoep. 

Slide 40 - Slide

Maar Nederlands zou Nederlands niet zijn als deze regel niet altijd op gaat...
Want... 

1. Als er maar één van is schrijf je geen n. (zonnebloem)
2. Als het eerste deel geen meervoud heeft.
(rijstepap)
3. Als het eerste deel een versterkend woord is.
(boordevol, schattebout)
4. Als het al heeeeel lang bestaat
(elleboog, bullebak)


Slide 41 - Slide

Slide 42 - Video

Wat is

Koninginnedag
Groentensoep
Pannekoek
Slapeloosheid
Bereklauw
Beregoed
Armelui




juist?

Koninginnendag
Groentesoep
Pannenkoek 
Slapenloosheid 
Berenklauw 
Berengoed 
Armenlui

Slide 43 - Slide

Verkleinwoorden
Kijk mee op blz. 184 & 185 

  • Wat is het verkleinwoord van A4?
  • en ruzie?
  • en accu?
  • en auto?
  • en haiku?


Slide 44 - Slide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 26, 27 en 28 (blz. 183 t/m 185)
Hoe? Je mag overleggen/samenwerken 
Tijd? 15 minuten de tijd!
Klaar? Je mag verder werken met spelling. 

Doel: Je wordt een pro in samenstellingen en verkleinwoorden :-). Kijk telkens met welke regel je te maken hebt!
timer
15:00

Slide 45 - Slide