Con Gusto A1: Unidad 10 segunda parte

Programma
- Herhaling vorige les
- En afspraak maken
Een voorstel doen, aannemen en afwijzen
- Het betrekkelijk voornaamwoord (que - donde)
- Nationaliteitsaanduidigen
- Saber y poder

1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

Programma
- Herhaling vorige les
- En afspraak maken
Een voorstel doen, aannemen en afwijzen
- Het betrekkelijk voornaamwoord (que - donde)
- Nationaliteitsaanduidigen
- Saber y poder

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Practicar con estar + gerundio
Vertalen
ik ben aan het eten
jij bent aan het schrijven
hij is aan het dansen
zij is aan het bellen
wij zijn aan het leren
wij zijn aan het reizen
jullie zijn aan het spelen
estoy comiendo
estás escribiendo
está bailando
está llamando
estamos aprendiendo
estamos viajando
estáis jugando




Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

timer
3:00
60
61

Slide 6 - Slide

¿Tienes ganas de...?
¡Buena idea!
Lo siento

Slide 7 - Slide

¿De qué tienes ganas hoy?
zin hebben in
TENER + GANAS DE + Hele werkwoord

Voorbeeld:

Tengo ganas de quedar con mis amigos en el bar

Slide 8 - Slide

Oefening 3c. pag. 89. Vandaag werd de les afgezegd. Stel je klasgenoot een van deze activiteiten voor. Hij/zij reageert hierop:









1. tomar una cerveza/un café
2. ver una película en casa
3. cenar/almorzar en un restaurante mexicano
4. hacer los deberes de español
5. jugar a las cartas
6. ir a la sauna/ a la piscina
7. dar un paseo

Slide 9 - Slide

¿Qué vas a hacer?
IR + A + hele werkwoord
mondeling opdracht:
Oefenen in de agenda

Slide 10 - Slide

¡A trabajar en agendas!
WB Unidad 10: 1a, 7, 9

Slide 11 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord
QUE - DONDE
Que : betekent die, dat 
 
                Laura tiene una hermana que se llama Carmen
(Laura heeft een zus die Carmen heet)

                 Oisterwijk es un pueblo que no conozco
(Oisterwijk is een dorp dat ik niet ken)


Slide 12 - Slide

            In combintatie met een plaats wordt donde gebruikt.
                Tengo una casa donde paso las vacaciones
(Ik heb een huis waarin ik de vakanties doorbreng).

          Vivo en una ciudad donde hay muchos edificios modernos
(ik kom uit een stad waar veel moderne gebouwen te vinden zijn).

Slide 13 - Slide

Oefening 5c pag. 90
Maak  definities
                     Es una cosa que + werkwoord 3e persoon enkv.

                     Es una persona que + werkwoord 3e persoon enkv.

                     Es un lugar donde + werkwoord 3e persoon enkv.
timer
5:00

Slide 14 - Slide

Pagina 117 tekstboek 4.3 

Slide 15 - Slide

¡A trabajar en agendas!
WB Unidad 10: 13, 16, 17 

Slide 16 - Slide

Más ejemplos:
1. ¿Puedo trabajar horas extras?
2. ¿Puedo usar tu libro?
3. ¿Sabes hablar español?
4. ¿Sabes dónde vivo?
WB: pag 94
oef: 4
timer
5:00

Slide 17 - Slide

Deberes/huiswerk
                                  

             Werkboek hoofdstuk 10: oefeningen 
1b, 5, 8, 10, 12, 15.

Slide 18 - Slide