What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
H3 - Herhaling en Vermogen
Zoek je plek
Pak je
spullen
Lees in je
leesboek
Deze les:
- Lezen
- Planning
3.1 t/m 3.3 herhalen
Wat moet je weten van 3.4?
Samenvattend werkblad maken
5 min
5 min
15 min
5 min
10 min
1 / 55
next
Slide 1:
Slide
Natuurkunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
This lesson contains
55 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zoek je plek
Pak je
spullen
Lees in je
leesboek
Deze les:
- Lezen
- Planning
3.1 t/m 3.3 herhalen
Wat moet je weten van 3.4?
Samenvattend werkblad maken
5 min
5 min
15 min
5 min
10 min
Slide 1 - Slide
Lezen
timer
5:00
Slide 2 - Slide
Planning
Vandaag
Herhalen + stukje 3.4
Maandag 15 april
Samenvatten
Vrijdag 19 april
Toets hoofdstuk 3
week 17/18
vakantie
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Wat is de lading van een elektron?
A
positief
B
negatief
C
neutraal
Slide 5 - Quiz
Stroomsterkte zegt iets over ...
A
het voltage van de elektronen
B
hoe snel de elektronen langskomen
C
het aantal elektronen rond en atoomkern
D
de energie die de elektronen mee krijgen
Slide 6 - Quiz
De stroom loopt van + naar de -
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Lang geleden....
Kleiner dan een atoom bestaat niet.
600 voor Christus
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Geladen deeltjes
In de kern:
positief geladen
protonen
ongeladen/neutrale
neutronen
Er omheen:
negatief geladen
elektronen
Slide 10 - Slide
Geladen deeltjes kunnen elkaar..
aantrekken of afstoten
Slide 11 - Slide
Krachten tussen geladen deeltjes
Gelijke deeltjes
stoten elkaar af.
Ongelijke deeltjes
trekken elkaar aan.
Slide 12 - Slide
Wat is elektriciteit?
Bewegende elektronen noemen we elektriciteit.
Elektriciteit kan alleen ontstaan in een stroom
kring
.
Slide 13 - Slide
Welke richting?
Elektronen
bewegen van de minpool naar de pluspool.
De stroom
gaat van de pluspool naar de minpool
Slide 14 - Slide
Stroomsterkte
Hoe meer elektronen door de draad per seconde, hoe hoger de
stroomsterkte
.
Symbool: I
Eenheid: ampère (A)
Slide 15 - Slide
Stroomsterkte
Hoe hoger de stroomsterkte, hoe meer elektronen er per seconde door iets heen gaan.
Je zegt:
Door dit lampje loopt een stroom van 3 ampère.
Je schrijft:
I = 3 A
Slide 16 - Slide
Spanning
Hoe meer energie een elektron mee krijgt, hoe hoger de
spanning
.
Symbool: U
Eenheid: volt (V)
Slide 17 - Slide
Spanning
Hoe hoger de spanning, hoe meer energie de elektronen mee krijgen.
Je zegt:
Over deze stroomkring staat een spanning van 7 volt.
Je schrijft:
U = 7 V
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Waar is geleidbaarheid NIET van afhankelijk
A
Soort materiaal van de draad
B
Vorm van de draad
C
Dikte van de draad
D
Lengte van de draad
Slide 20 - Quiz
Wat is het verband tussen geleidbaarheid en weerstand?
A
Geleidbaarheid is hetzelfde als weerstand
B
Geleidbaarheid heeft niets te maken met weerstand
C
Geleidbaarheid is het tegenovergestelde van weerstand
D
Geleidbaarheid is een verdubbeling van weerstand
Slide 21 - Quiz
Een lampje heeft een geleidbaarheid van 2 S. Wat is de weerstand?
A
0,5 S
B
0
,
5
Ω
C
2 S
D
2
Ω
Slide 22 - Quiz
Hoe zorg je ervoor dat er zo min mogelijk energie verloren gaat bij het vervoeren van energie?
Slide 23 - Slide
Waar is geleidbaarheid van afhankelijk?
1: soort materiaal
2: dikte van de draad
3: lengte van de draad
Slide 24 - Slide
Geleidbaarheid
Geleidbaarheid geeft aan hoe
makkelijk
elektronen door iets kunnen bewegen.
Je zegt:
Dit apparaat heeft een geleidbaarheid van 20 siemens.
Je schrijft:
G = 20 S
Slide 25 - Slide
Geleidbaarheid
Geleidbaarheid geeft aan hoe
makkelijk
elektronen door iets kunnen bewegen.
Je zegt:
Dit apparaat heeft een geleidbaarheid van 20 siemens.
Je schrijft:
G = 20 S
Slide 26 - Slide
Weerstand
Weerstand geeft aan hoe
moeilijk
elektronen door iets kunnen bewegen.
Je zegt:
Dit apparaat heeft een weerstand van 6 ohm.
Je schrijft:
R = 6
Ω
Slide 27 - Slide
Weerstand
Weerstand geeft aan hoe
moeilijk
elektronen door iets kunnen bewegen.
Je zegt:
Dit apparaat heeft een weerstand van 6 ohm.
Je schrijft:
R = 6
Ω
Slide 28 - Slide
Formules
G
=
U
I
G
⋅
U
I
R
=
I
U
R
⋅
I
U
R
=
G
1
G
=
R
1
R
⋅
G
1
I is de stroomsterkte
in ampère (A)
U is de spanning
in volt (V)
G is de geleidbaarheid
in Siemens (S)
R is de weerstand
in ohm ( )
Ω
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
De stroom in een parallelschakeling...
A
is overal even groot
B
is nul
C
verdwijnt langzaam
D
verdeelt zich over de apparaten
Slide 31 - Quiz
Wat is de stroom bij I3?
A
0,45A
B
0,9A
C
1,0A
D
0,4A
Slide 32 - Quiz
De stroom door lampje 1 is 5A wat is de stroom door lampje 2?
A
5A
B
7A
C
9A
D
12A
Slide 33 - Quiz
Hoe sluit je twee apparaten aan op één spanningsbron?
Wat gebeurt er met spanning, stroom en weerstand als je twee apparaten aansluit?
Slide 34 - Slide
Twee soorten schakeling
Serieschakeling
Parallelschakeling
Slide 35 - Slide
Samenvatting 3.3
Stroom (I)
Spanning (U)
Parallel-schakeling
splitst op
overal gelijk
Serie-
schakeling
overal gelijk
splits op
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Vermogen
Slide 38 - Slide
Hoe verschillen laders van elkaar?
Slide 39 - Slide
Slide 40 - Slide
Vermogen
P
=
U
⋅
I
Spanning (U) geeft aan hoeveel energie een elektron mee krijgt.
Stroomsterkte (I) geeft aan snel elektronen door de stroomkring bewegen.
Slide 41 - Slide
Vermogen
Het vermogen van een apparaat geeft aan hoe snel het energie verbruikt. Hoe hoger het vermogen, hoe hoger het energieverbruik.
Slide 42 - Slide
Vermogen
Het vermogen van een apparaat geeft aan hoe snel het energie verbruikt. Hoe hoger het vermogen, hoe hoger het energieverbruik.
P
=
U
⋅
I
U
⋅
I
P
P is het vermogen in Watt (W)
U is de spanning in volt (V)
I is de stroomsterkte in ampère (A)
Slide 43 - Slide
? W
Slide 44 - Slide
Slide 45 - Slide
Voorbeeld
Een kleine elektromotor levert een vermogen van 200 W.
De accu waar deze elektromotor op is aangesloten levert een spanning van 24 V.
Wat is de stroomsterkte door de motor?
Slide 46 - Slide
Voorbeeld
P = 200W
U = 24V
I?
Een kleine elektromotor levert een vermogen van 200 W.
De accu waar deze elektromotor op is aangesloten levert een spanning van 24 V.
Wat is de stroomsterkte door de motor?
Slide 47 - Slide
Voorbeeld
P = 200W
U = 24V
I?
Een kleine elektromotor levert een vermogen van 200 W.
De accu waar deze elektromotor op is aangesloten levert een spanning van 24 V.
Wat is de stroomsterkte door de motor?
U
⋅
I
P
Slide 48 - Slide
Voorbeeld
P = 200W
U = 24V
I?
Een kleine elektromotor levert een vermogen van 200 W.
De accu waar deze elektromotor op is aangesloten levert een spanning van 24 V.
Wat is de stroomsterkte door de motor?
U
⋅
I
P
I
=
U
P
=
2
4
2
0
0
=
8
,
3
3
A
Slide 49 - Slide
Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........
A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA
Slide 50 - Quiz
Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt
Slide 51 - Quiz
Bereken het vermogen van het lampje
A
P = 6 A
B
P = 12,5 W
C
P = 6 W
D
P = 24 W
Slide 52 - Quiz
Aan de slag
Maak de
invulsamenvatting
We sluiten de les af over:
timer
10:00
Slide 53 - Slide
Slide 54 - Slide
Planning
Vandaag
Herhalen + stukje 3.4
Maandag 15 april
Samenvatten
Vrijdag 19 april
Toets hoofdstuk 3
week 17/18
vakantie
Slide 55 - Slide
More lessons like this
3V-310/311
August 2022
- Lesson with
34 slides
Natuurkunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
3H - 312
February 2023
- Lesson with
32 slides
Natuurkunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
505
March 2023
- Lesson with
26 slides
Natuurkunde
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
310
January 2024
- Lesson with
34 slides
Natuurkunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3H-311
October 2021
- Lesson with
27 slides
Natuurkunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
506
March 2023
- Lesson with
36 slides
Natuurkunde
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
GPL - 3HV - 30 januari
January 2023
- Lesson with
18 slides
Natuurkunde
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Techniek 4 - Elektriciteit en magnetisme
June 2022
- Lesson with
23 slides
NT2
HBO
Studiejaar 1