Hoofdstuk 3, zinsdelen deel 2

Welkom!
Fijn dat je er bent. Typ in de chat "aanwezig" om te laten weten dat je er bent. Je kunt je alvast aanmelden bij LessonUp door de code linksonder te gebruiken.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Fijn dat je er bent. Typ in de chat "aanwezig" om te laten weten dat je er bent. Je kunt je alvast aanmelden bij LessonUp door de code linksonder te gebruiken.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • H3: zinsdelen
  • Lesdoel
  • Herhalen
  • Nakijken
  • Zelfstandig werken 

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les

kan je beknopte bijzinnen herkennen en gebruiken

Slide 3 - Slide

Wat is een beknopte bijzin?

Slide 4 - Open question

Beknopte bijzinnen
Een bijzin heeft een onderwerp en een persoonsvorm.

Terwijl ze aan hun ijsjes likten, slenterden de meisjes door de winkelstraat.

Slide 5 - Slide

Beknopte bijzinnen
Een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm heet een beknopte bijzin.

Likkend aan hun ijsjes, slenterden de meisjes door de winkelstraat.

Slide 6 - Slide

Beknopte bijzinnen
In plaats van de persoonsvorm bevat de beknopte bijzin een voltooid deelwoord, een onvoltooid deelwoord of te + infinitief.

Slide 7 - Slide

Zinsdeel/zinsdeelstuk
  • Zinsdeel (onderwerp, lijdend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling)
  • Zinsdeelstuk (bijvoeglijke bepaling) 

De docent beloofde het proefwerk te bespreken.
De man, wonend op de hoek, koopt elke dag een krant.

Slide 8 - Slide

Wat is de functie van gisteren, op mijn nieuwe fiets, in twintig minuten en naar mijn werk in de zin: ‘Gisteren reed ik op mijn nieuwe fiets in twintig minuten naar mijn werk’?

Slide 9 - Open question

Bijwoordelijke bepalingen
Bijwoordelijke bepalingen geven meer informatie over datgene wat de werkwoorden in de zin (zoals hier: rijden) uitdrukken. Ze geven bijvoorbeeld aan wanneer iemand aan het rijden was (‘gisteren’), welk ‘hulpmiddel’ daarbij gebruikt werd (‘op mijn nieuwe fiets’), hoelang dat rijden duurde (‘binnen twintig minuten’) en waar hij/zij naartoe reed (‘naar mijn werk’).

Slide 10 - Slide

Huiswerk nakijken
Opdracht 1 en 2 (pagina 94/95)

Slide 11 - Slide

Zelfstandig werken
Maak opdracht 4 en 5 op pagina 95.

Slide 12 - Slide

Zijn er nog vragen/opmerkingen?

Slide 13 - Open question

Succes vandaag en tot morgen!

Slide 14 - Slide