Grammatica zinsdelen: meewerkend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

8e uur 

- Uitleg taalverzorging H4 meewerkend voorwerp

- Taalverzorging H4 mv 
m. opdracht 1 t/m 5 op It's Learning

Let op: aan het eind van de les is taalverzorging H1 af.

Meewerkend voorwerp

Grammatica zinsdelen

Terugblik 

Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk Gezegde
Lijdend voorwerp 

Ik ga morgen naar school fietsen.
pv = ga
ow = ik
wg = ga fietsen 
lv = X

Ik ga morgen een bos bloemen kopen. 

pv = ga
ow = ik
wg = ga kopen
lv = een bos bloemen 

Meewerkend voorwerp

In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.

Meewerkend voorwerp

Stel de vraag:

Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp?

Zo vind je het meewerkend voorwerp

1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Let op!

Als er aan of voor voor het meewerkend voorwerp staat, moet je dit kunnen weglaten.

Als het er niet staat, moet je het kunnen toevoegen.

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. werkwoordelijk gezegde

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn konijn =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. werkwoordelijk gezegde

Ik hang het schilderij aan de muur.
Het schilderij =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. werkwoordelijk gezegde

Ik hang het schilderij aan de muur.
aan de muur =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. geen van deze drie