grootheden en eenheden

1 / 37
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

We gaan vandaag wat extra oefenen met grootheden en eenheden.

Hoe zit het ook alweer?
Grootheden en eenheden

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen 
  • Je leert de betekenis van getallen in je dagelijkse omgeving
  • Je herkent een grootheid en gebruikt een passende eenheid om de waarde uit te drukken.
  • Je leert lengtematen omrekenen
  • Je kent de verschillende lengtematen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel geld heb je nu?
+
+
+
A
10 euro
B
100 euro
C
1 euro
D
10 cent

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel geld
ligt
hier ongeveer?
A
Ongeveer €5
B
Minder dan €5
C
Meer dan €10
D
Minder dan €10

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

De meetinstrument van gewicht is
A
klok
B
meetlint
C
weegschaal
D
horloge

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Het gewicht van een olifant is ongeveer:
A
4 ton
B
400 hg
C
400.000 kg
D
4.000 kg

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Gewicht is een
A
grootheid
B
eenheid

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Liter is een ....
A
eenheid
B
grootheid

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Een liter is.......
A
1000ml
B
100ml
C
10ml
D
1ml

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Een liter is een inhoudseenheid.
Wat is gelijk aan een liter?
A
ml
B
dm
C
cc
D
dm³

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Lengte 
  • 10000 decimeter = 1 : 10 :10 = 100 decameter (2 stappen dus 2 nullen eraf)
  • 250 centimeter = 250 : 10 : 10 : 10 : 10 : 10 = 0,0025 km ( 5 stappen dus 5 nullen eraf)
  • 100 centimeter = 100 : 10 : 10 = 1 meter (2 stappen dus 2 nullen eraf)

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

lengte

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

De eenheid van lengte is ............
A
vierkante meter (m(2))
B
kubieke meter (m(3))
C
meter (m)
D
geen van allen

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Hoe lang is jouw buurman/buurvrouw?
(meet met de centimeter)

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Lengte en omtrek
Bij het meten van breedte, dikte, diepte, hoogte en afstand bepaal je de lengte.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Lengte en omtrek
  • De eenheid van lengte is de meter.
  • De omtrek van een figuur is de lengte die je om een figuur heen meet
Omtrek is 100+50+100+50=300 meter
Hoe groot is de omtrek van dit voetbalveld?

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

1

Slide 26 - Video

This item has no instructions

00:27
Bij de omtrek van een rechthoek tel je de lengte van alle zijden bij elkaar op.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions


Met welke som reken je de omtrek van deze rechthoek uit?
A
9 + 3 + 9 + 3 =
B
2 x 9 + 2 x 3 =
C
18 + 6 =
D
2 x 3 + 2 x 9 =

Slide 28 - Quiz

Met alle sommen bereken je het goede antwoord!
Wat betekent omtrek?
A
Lengte x breedte
B
Een gewicht
C
Dat is een lengtemaat.
D
Je meet alle zijde en die tel je bij elkaar op.

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de omtrek?
A
24
B
30
C
6
D
18

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel meter is 6 kilometer?

A
60
B
600
C
6000
D
60000

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

20 hm =

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij. Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf
A
2000 m
B
20000 m
C
200 m
D
20 m

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

0,25 km =

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij. Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf
A
2,5 m
B
250 m
C
25 m
D
2500 m

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

3,6 m =

Elke stap van groot naar klein is 1 nul erbij. Elke stap van klein naar groot is 1 nul eraf
A
36 cm
B
3600 cm
C
360 cm
D
3,6 cm

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht
Je gaat in een tweetal samen acht objecten meten
Hiervan maak je een foto en meet je de lengte, de breedte en de hoogte.

Bijv:  lengte: 160 cm
           breedte: 60 cm
           hoogte: 70 cm

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Inleveren:
De tien foto's met maten zet je in een powerpoint.

Deze powerpoint stuur je naar;
svansoest@hetelement.eu

Dit moet voor de komende kwt les ingeleverd zijn.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions