Ma 14-02-2022 K4.2 keuzevoorzetsels

1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

HA3A
Montag, 14 Februar 2022

Slide 2 - Slide

Was werden wir heute machen?
Wat gaan we vandaag doen?
  • Weektaak
  • Herhaling grammatica
  • Neu: keuzevoorzetsels 3e naamval
  • Aufgaben (opdrachten)

Slide 3 - Slide

Weektaak
 maken Kapitel 4, Lektion 1 --> Aufgabe: 3, 9, 10, 11

Slide 4 - Slide

Grammatik B

Keuzevoorzetsels

3e of 4e naamval

Slide 5 - Slide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
3e naamval: rust/toestand (zich bevinden, ergens zijn)
                        vragen: NL: waar?        D:wo? 
Wo bist du? --> Ich bin in der Schule

4e naamval: beweging van A-B/richting (ergens komen)
                        vragen: NL: waarheen?      D: wohin?
Wohin gehst du? --> Ich gehe in die Schule

Bv.:  
  • Auf dem Tisch steht eine schöne Vase.
  • Er fuhr den Wagen in die Garage.

Slide 6 - Slide

3e naamval
1. sein (zijn)
2. sitzen (zitten)
3. stehen (staan)
4. liegen (liggen)
5. hängen (hangen)
1. gehen (gaan/lopen)
   fahren (gaan/rijden)
2. sich setzen (gaan zitten)
3. stellen (zetten)
    sich stellen (gaan staan)
4. legen (leggen)
    sich legen (gaan liggen)
5. hängen ((iets) ophangen)
4e naamval

Slide 7 - Slide

Üben
1. Ich lege mein Buch auf den Tisch. 

2. Der Ball rollt unter diesen Sessel.

3. Ich schwimme gern in dem Meer.

4.  Er ging mit dem Auto über die Brücke.


wo/wohin
3e/4e

Slide 8 - Slide

Grammatik C

Keuzevoorzetsels

3e naamval

Slide 9 - Slide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
Als je kant aangeven WANNEER (wann) er iets gebeurt, zorgen

an, in, vor, zwischen voor een 3e naamval.
Bv.
In einer Woche wird es hier wieder das Filmfest geben.

Vor allem am Abend ist es dann sehr gemütlich.

Slide 10 - Slide

an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
3e naamval: waar (wo)                      rust/toestand
                        wanneer (wann) bij an, in, vor, zwischen

4e naamval: waarheen (wohin)      verplaatsing

Slide 11 - Slide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Weektaak: Kapitel 4, Lektion 1 Aufgabe: 12, 13                  EN
                       Kapitel 4, Lektion 2 Aufgabe: 1, 10, 11             Alles over grammatica
  • Wie (hoe)? Boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, boek, docent
  • Zeit (tijd)? tot 10:00
  • Fertig (klaar)? Leren voor so K4




An die Arbeit!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide