Montag, den 29. März

Montag, den 29. März
Planung:
- Wechselpräpositionen
- Zusammen machen
- Machen
- Hausaufgaben
1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

Montag, den 29. März
Planung:
- Wechselpräpositionen
- Zusammen machen
- Machen
- Hausaufgaben

Slide 1 - Slide

Wechselpräpositionen

Slide 2 - Slide

Wechselpräpositionen
  1. an    = aan/op
  2. auf  = op
  3. neben = naast
  4. hinter = achter
  5. unter = onder
  6. zwischen = tussen
  7. vor = voor
  8. in = in/naar
  9. über = over/boven

Slide 3 - Slide

Wechselpräpositionen
  • Als 1 van deze keuzevoorzetsels in de zin staan, dan moet jij kiezen of dat het een 3e of een 4e naamval is.
  • Hoe weet je of het een 3e of een 4e naamval is?
  •  Bij een 3e naamval gaat het om RUST --> ik ben er (3 woorden, dus 3e naamval). Je stelt de vraag: WO?
  • Ich bin in d... Klassenzimmer (o). in is een keuzevoorzetsel, dus je stelt de vraag: Wo bin ich?  --> in het lokaal, dus een 3e naamval, 3e nv onzijdig, wordt dem.

Slide 4 - Slide

Wechselpräpositionen
  • Als 1 van deze keuzevoorzetsels in de zin staan, dan moet jij kiezen of dat het een 3e of een 4e naamval is.
  • Hoe weet je of het een 3e of een 4e naamval is?
  •  Bij een 4e naamval gaat het om BEWEGING--> ik ben er niet (4 woorden, dus 4e naamval). Je stelt de vraag: WOHIN?
  • Ich gehe in d... Klassenzimmer (o). in is een keuzevoorzetsel, dus je stelt de vraag: Wohin gehe ich?  --> naar het lokaal, dus een 4e naamval, 4e nv onzijdig, wordt das.

Slide 5 - Slide

Wechselpräpositionen
  • De werkwoorden die je moet onthouden:
  • 3e naamval --> als je deze werkwoorden ziet staan, heb je altijd een 3e naamval bij de keuzevoorzetsels: sitzen, stehen, liegen  = zitten, staan, liggen. Voorbeeld: Ich liege in d... Bett (ik lig in bed, dus ik ben er, dem Bett)
  • 4e naamval --> als je deze werkwoorden ziet staan, heb je altijd een 4e naamval bij de keuzevoorzetsels: sich setzen, stellen, sich legen = gaan zitten, iets neerzetten, gaan liggen.  Voorbeeld: Ich lege mich in d... Bett (doordat je gaat liggen is het een 4e naamval, dus das Bett) 

Slide 6 - Slide

Stappenplan
Als je woorden moet gaan vervoegen in de zin, doe je dit als volgt aanpakken:
  • Staat er een voorzetsel in?
  •        JA? Welk voorzetsel? Welke naamval krijgt dat voorzetsel? Welk geslacht heeft het zelfstandig naamwoord, kijk in het schema en vervoeg het lidwoord.
  •       NEE? Ga je ontleden → onderwerp (1e nv), lijdend voorwerp (4e nv), meewerkend voorwerp (3e nv) (<- is altijd een persoon)
  • Voorbeeld: Ich laufe gegen ein…. Baum (m) → staat er een voorzetsel? Ja -> gegen = 4e nv, Baum is mannelijk, dus einen.
  • Voorbeeld: Ich kaufe mein... Mutter (v) d... Blumen (mv) --> staat er een voorzetsel? Nee. Ontleden --> ich = ow 1e nv. d.. Blumen = lvw 4e nv, dus die. mein... Mutter = mwv 3e nv. 

Slide 7 - Slide

Schema

Slide 8 - Slide

Zusammen machen
  • Paragraf 5.2, 
  • Aufgaben 18 + 19 (S. 96)

Slide 9 - Slide

Machen
  • Paragraf 5.2, 
  • Aufgaben 10, 14, 15

Slide 10 - Slide

Hausaufgaben
- Lernen Wörter 1 - 4 (S. 110 + 112 + 113)
- Machen Paragraf 5.2 10, 14, 15

Slide 11 - Slide