Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken.
Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken.
bladzijde 95
Biologie
Vanaf bladzijde 98
Opdracht 1 tot en met 8
Vanaf bladzijde 98
Opdracht 1 tot en met 8
1 / 16
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1
This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Weten we het nog?
Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken.
Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken.
bladzijde 95
Biologie
Vanaf bladzijde 98
Opdracht 1 tot en met 8
Vanaf bladzijde 98
Opdracht 1 tot en met 8
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Organen en weefsels
Slide 3 - Slide
Dierlijke cellen
Celmembraan: dun vliesje dat inhoud cel scheidt van omgeving
Cytoplasma: water met opgeloste stoffen, waarin organellen zweven
Celkern: organel, regelcentrum van cel, bevat DNA
Kernmembraan: vliesje dat kernplasma in celkern houdt
Slide 4 - Slide
Door een microscoop lijken cellen plat. In het echt zijn cellen een soort doosjes. Kijk maar naar afbeelding 2. Links is een cel getekend zoals hij in het echt is. Rechts is dezelfde cel getekend, zoals je hem ziet door een microscoop.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Plantaardige cel
Vacuole: blaasje met vocht (water en opgeloste stoffen, kleurstoffen)
Plastiden: organel, bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels
Celwand: stevig laagje om cel heen, is gemaakt van tussencelstof
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Plastiden
Bladgroenkorrels: hierdoor zijn planten groen, hier vindt fotosynthese plaats
Kleurstofkorrels: gele, oranje of rode kleur
Zetmeelkorrels: kleurloos, hier wordt zetmeel opgeslagen
Plastiden kunnen van een type in ander type veranderen
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Organen en weefsels
Weefsels: een groep cellen met dezelfde vorm en functie
tussencelstof: stof tussen cellen
Slide 12 - Slide
Materiaal en het preparaat
Materiaal:
voorwerpglas/objectglas
dekglaasje
object (het voorwerp dat je gaat bekijken)
Soms gebruik je ook nog een druppel water of jodium
Het preparaat bestaat uit:
Slide 13 - Slide
Het dekglaasje
- Pas op: Het dekglaasje is heel dun, breekt snel en is dan scherp
- Let goed op dat je maar 1 dekglaasje op je object legt!
- Het dekglaasje gooi je na afloop weg (afval)
Slide 14 - Slide
Een preparaat maken (1)
Je maakt het preparaat op je eigen tafel / je bureau.
Dus: op de tafel waar achter je zit.
Je maakt het preparaat NIET NIET NIET
op de kruistafel van je microscoop.
Slide 15 - Slide
Een preparaat maken (2)
Je maakt het preparaat op je eigen tafel / je bureau.
druppel water of jodium op het objectglas
het object komt in de druppel
dekglaasje er op (je leert hoe je dat doet)
het object moet dun zijn, het licht van de microscoop