Toetsweek toets alle grammatica

Toetsweek toets alle grammatica

In deze les kan je alles vinden voor de toetsweek toets:
  • Grammatica uitleg
  • Uitleg filmpjes
  • Waar je het uitleg in je boek kan vinden
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Toetsweek toets alle grammatica

In deze les kan je alles vinden voor de toetsweek toets:
  • Grammatica uitleg
  • Uitleg filmpjes
  • Waar je het uitleg in je boek kan vinden

Slide 1 - Slide

Wat komt er precies in de toets?
Woordjes van alle hoofdstukken op bladzijdes 42 t/m 44
Deze moet je EN->NL en NL->EN

Alle woordjes zijn in study go te vinden als je dat wil gebruiken zie hieronder de link om in mijn groep te komen voor de lijsten:
 https://studygo.com/nl/learn/groups/223370/join?key=0863ec9

Slide 2 - Slide

Wat komt er precies in?
De zinnen op bladzijdes 45 t/m 47

Deze moet je van Nederlands naar Engels kunnen vertalen

Slide 3 - Slide

Wat komt er precies in?
Alle grammatica van alle hoofdstukken:
Present simple "to be"
Present simple
Personal pronouns
Articles
Possessive pronouns
Plural

Slide 4 - Slide

Present simple with "to be"
To be betekent  zijn. Het is een van de meest gebruikte werkwoorden, en heeft een onregelmatige vorm.
(let op, de onderstaande video gaat niet over vraag zinnen)
In je boek: p5

Slide 5 - Slide

Positive sentences with "to be"
Ik ben: I am tall.
Jij bent: You are my friend.
Hij/zij/ het is: He/she/it is nice.

Wij zijn: We are at school.
Jullie zijn: You (all) are students.
Zij zijn: They are tired.

Slide 6 - Slide

Negative sentences with "to be"
I am not tall.
You are not my friend.
He is not nice.

We are not at school.
You (all) are not students.
They are not tired.

Slide 7 - Slide

Questions with "to be"
Am I tall?
Are you my friend?
Is he nice?

Are we at school?
Are you (all) students?
Are they tired?

Slide 8 - Slide

Present Simple To be
+
-
?
I
Am
'm not
Am I?
You
Are
're not
Are you?
He/She/It
Is
Isn't
Is he/she/it
We/You/They
Are
Aren't 
Are we/you/they

Slide 9 - Slide

Present simple
Tegenwoordige tijd
In je boek: p6 t/m 7

Slide 10 - Slide

Present Simple Form 
You make the present simple with the standard form of the verb
(Verb=Werkwoord). 
I drink tea every morning.

The he/she/it forms have an "s" at the end
She drinks tea every morning.
This is called the SHIT rule :)

Slide 11 - Slide

Negative form
In negative sentences you use the auxilliary verb "to do" and the negative word "not". You can write this in two ways:

I do not drink tea every morning.
I don't drink tea every morning.

Slide 12 - Slide

Question form
When you make a question, you always begin with a question word. For present simple you need the auxiliary verb "to do".

Do I drink tea every morning?

Slide 13 - Slide

Negative and Questions: the shit rule

When you have an auxiliary verb, the SHIT rule applies to it, and not the main verb.

He doesn't drink tea every morning.
Does he drink tea every morning?

Slide 14 - Slide

When do you use Present Simple?
Facts
Feiten
Habits
Gewoontes
Things that happen regularly
Regelmatigheden

Slide 15 - Slide

Facts
The sun rises in the East.
Water turns into ice when it's cold enough.

Can you think of one?

Slide 16 - Slide

Habits
She bikes to school each morning.
They highlight important things when they read

Slide 17 - Slide

Regelmatigheden/signal words
You use the present simple for things that always, never, sometimes, and regularly happen. There are many signal words for this:
always, every, never, normally, now and then, occasionally, often, rarely, seldom, sometimes, usually

Slide 18 - Slide

Personal pronouns
persoonlijke voornaamwoorden
In je boek: p 18 en 20

Slide 19 - Slide

Personal pronouns
ik - I
jij/u - you
hij - he
zij - she
het - it
wij - we
jullie - you
zij - they

Slide 20 - Slide

Articles
Lidwoorden
In je boek: p 21 t/m 22

Slide 21 - Slide

Articles
  • Articles -->Lidwoorden
  • Nederlandse articles--> de, het, een
  • Engelse articles--> a, an, the

Slide 22 - Slide

Articles
The
Gebruik je als je specifiek verwijst naar iets die al eerder is benoemd in een zin. 

Bijv: Can you pass me the salt?
A
Gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker (B, C, D, G, F, K etc.)

Uitzonderingen:  euro, European, university, uniform
An
Gebruik je bij woorden die met een klinker beginnen
(A, E, I, O, U) Uitzondering -- hour,

Slide 23 - Slide

Possessive pronouns
In je boek: p 30

Slide 24 - Slide

Possessive Pronouns
Bezittelijke voornamwoorden-> deze gebruik je om aan te geven dat ik van iemand is

Slide 25 - Slide

My
your
his
her
its
our
your
their
mijn
jouw
zijn
haar
zijn
onze
jullie
hun

Slide 26 - Slide

Plurals
Meervoud
In je boek: p33 t/m 34

Slide 27 - Slide

Rule 1:
Achter de zelfstandig voornaamwoord komt een S
One chair -> two chairs
One pen -> two pens

Slide 28 - Slide

Rule 2:
Na een zelfstandig voornaamwoord dat in de uitspraak eindigt op een sisklank, krijg je -es

One watch -> two watches
One boss -> two bosses

Slide 29 - Slide

Rule 3: 
bij zelfstandig voornaamworden die eindigen op een Y voorafgegaan door een medeklinker, verandert in het meervoud de Y in IE

One country -> two countries
One fly -> two flies

Slide 30 - Slide

Rule 4:
Een aantal zelfstandig voornaamwoorden die eindigen op O krijgen in het meervoud -ES

One potato -> two potatoes
One tomato -> two tomatoes

Slide 31 - Slide

Rule 5: 
Zelfstandig voornaamwoorden die eindigen op F of FE krijgen meestal -VES
One knife -> two knives
One life -> two lives

Slide 32 - Slide

Rule 6:
Sommige zelfstandig voornaamwoorden hebben een eigen vorm. Hier zijn geen regels voor.

One child -> two children
One person -> two people

Slide 33 - Slide

Rule 7:
Sommige zelfstandig voornaamwoorden veranderen niet.

One fish -> two fish
One moose -> two moose

Slide 34 - Slide

Rule 8:
Sommige zelfstandig voornaamwoorden die eindigen op en O krijgen gewoon en S aan het einde
One radio -> two radios
One kilo -> two kilos

Slide 35 - Slide