3H5 mercredi, le 14 octobre 2020- parle f- 5 verbes.... ir ex ...26 ... 36

programme 
Buts: jij kent de 5 werkwoorden op ..ir en jij kan ze in OVT en VTT vervoegen en jij weet wat een wederkerende werkwoord is in het Nederlands / Frans 
Questions/Réponses + Dialogue + lire le vocabulaire 
Rappel des adjectifs posséssifs les 5 verbes ..ir 
les verbes pronominaux- + conjugaison 
correction des exercices 20-31


   

1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

programme 
Buts: jij kent de 5 werkwoorden op ..ir en jij kan ze in OVT en VTT vervoegen en jij weet wat een wederkerende werkwoord is in het Nederlands / Frans 
Questions/Réponses + Dialogue + lire le vocabulaire 
Rappel des adjectifs posséssifs les 5 verbes ..ir 
les verbes pronominaux- + conjugaison 
correction des exercices 20-31


   

Slide 1 - Slide

Comment tu t'appelles ?
Tu as des frères et soeurs ?
Il / Elle est comment ?
Tu habites loin de l'école ?
Ton anniversaire, c'est quand ?
Tu as un animal domestique ?
Tu es à quelle école ?
Tu te lèves à quelle heure ?
A quelle heure tu pars à l'école?
timer
1:00

Slide 2 - Slide

lire 
vocabulaire EFH p40 41 42

Slide 3 - Slide

le passé composé(VTT)
jij gebruikt 3 elementen om de VTT te maken,
Welke elementen heb je nodig?
Schrijf een voorbeeld in het Nederlands voor de werkwoorden:
slapen
voelen/ruiken
bedienen
uitgaan
vertrekken
En nu in het Frans ....!!!! let op het hulpwerkwoord ....

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Quel est le passé composé du verbe partir ?

Slide 7 - Slide

Quel est le passé composé du verbe dormir/ sentir / servir ?

Slide 8 - Slide

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.
" se laver" 

Zoek in je woordenlijst de wederkerende werkwoorden p 39 40 41 42 


Slide 9 - Slide

les verbes pronominaux
wakker worden = se réveiller
opstaan = se lever --- naar bed gaan = se coucher
zich wassen= se laver   ----   douchen= se doucher
haar kammen= se coiffer
tanden poetsen= se brosser les dents
zich aankleden= s'habiller ---    zich uitkleden = se déshabiller
zich amuseren=s'amuser
zich zorgen maken = s'inquiéter
zich haasten = se dépécher

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

faire les exercices 
correctiondes exercices 27 28 29 30 31 32abcde (wederkerende ww) 33 
34d op een blaadje Questions+Réponses ===>inleveren
+ 35 a 

Slide 12 - Slide