Grammar 12- Basis


  • Grammar 12 (past simple, past continuous, present perfect)

1 / 40
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson


  • Grammar 12 (past simple, past continuous, present perfect)

Slide 1 - Slide

past simple

Slide 2 - Slide

past simple
bevestigen

Slide 3 - Slide

past simple
  • past simple = verleden tijd
  • helemaal voorbij

  • Je maakt de past simple (meestal) door -ed achter het werkwoord te zetten.
  • work > worked
  • Als er al een -e staat, zet je alleen een -d achter het werkwoord.
  • hike > hiked

Slide 4 - Slide

past simple
  • past simple = verleden tijd
  • helemaal voorbij

  • Ook in het Engels heb je te maken met onregelmatige werkwoorden, deze hebben een eigen vorm.
  • Je kunt alleen weten of een werkwoord onregelmatig   is door de lijst uit je hoofd te leren.
  • Op p. 145 tb voor de lijst, het 2e rijtje is de past simple.

Slide 5 - Slide

past simple
ontkennen

Slide 6 - Slide

past simple (ezelsbruggetje)
Waldy

When, Ago, Last ... , Days/Dates, Yesterday/Year

Slide 7 - Slide

past continuous

Slide 8 - Slide

past continuous
  • past continuous = verleden tijd
  • bezig op een bepaald moment in het verleden
  • duurde een tijdje in het verleden

  • Je maakt de past continuous met:                                  to be (was/were) + w.w.+ing

  • sing > was/were singing

Slide 9 - Slide

Let op
  • past continuous = verleden tijd
  • bezig op een bepaald moment in het verleden
  • duurde een tijdje in het verleden

  • Als een werkwoord op -e eindigt, dan valt de -e weg

  • take > was/were taking

Slide 10 - Slide



            past simple

Gebruik: voorbij
Duur: kort
Vorm: w.w.+ed/eigen vorm


           past continuous

Gebruik: was bezig
Duur: lang
Vorm: was/were+w.w.+ing
past simple vs. past continuous
  • Vaak kom je beide tijden in één zin tegen. 
  • Meestal staat één werkwoord dan in de past simple en de ander in de past continuous.     
  • Kijk goed naar beide gebeurtenissen:                                                                                       Welke duurde lang (past contiuous) en welke kort (past simple)?
  • Vaak staat er when of while in de zin, dit geeft aan dat het ene bezig was (lang) toen het     andere gebeurde (kort).

  • was watching tv when the tv exploded.

Slide 11 - Slide

present perfect

Slide 12 - Slide

present perfect
  • present perfect = verleden tijd
  • begonnen in het verleden, nu nog zo
  • gebeurd in the verleden, nu nog zichtbaar

  • Je maakt de present perfect met:  
  • have/has + voltooid deelwoord

  • Mister Sebel has been a teacher for 17 years.

Slide 13 - Slide

Let op
  • present perfect = verleden tijd

  • begonnen in het verleden, nu nog zo
  • gebeurd in the verleden, nu nog zichtbaar

  • Voltooid deelwoord:
  • Regelmatige werkwoorden: werkwoord +ed
  • Onreglematige werkwoorden: eigen vorm (3e rijtje)

Slide 14 - Slide

present perfect: ezelsbruggetje
FYNE JAS

For, Yet, Never, Ever
Just, Already (Always), Since

Slide 15 - Slide

past simple
vs.
past continuous
vs.
present perfect

Slide 16 - Slide



            past simple

Gebruik: voorbij
Duur: kort
Vorm: w.w.+ed/eigen vorm(2e rij)
Tip: WALDY


           past continuous

Gebruik: was bezig
Duur: lang
Vorm: was/were+w.w.+ing
past simple vs. past continuous vs. present perfect

Gebruik: verleden begonnen nu nog zo/merkbaar
Duur: verleden tot nu
Vorm: have/has + w.w.+ed/eigen vorm (3e rij)
Tip: FYNE JAS
present perfect

Slide 17 - Slide

Herhaling
Do: Exercise  12-13, page 57-58 Workbook B


Raise your hand when you're done        

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

some/any/every/
no/compounds

Slide 20 - Slide

some & any
Betekenis: 
  • enige
  • enkele
  • wat
  • een paar
  • geen (in combinatie met NOT)

Gebruik:
  • some: bevestigende zinnen, vraag/verzoek waarop je 'ja' verwacht.
  • any: ontkennende zinnen (not), alle andere vragen/verzoeken.                                                                  > Je weet niet wat de ander zegt.

                                                 

Slide 21 - Slide

some & any (compounds)
Personen:
  • someone/somebody
  • anyone/anybody

Dingen:
  • something/anything

Plaats:
  • somewhere/anywhere

Slide 22 - Slide

every
Betekenis: 
  • elk
  • ieder
  • alles totaal

Compounds:
  • everyone > personen
  • everything > dingen
  • everywhere > plaatsen

                                                 

Slide 23 - Slide

no
Betekenis: 
  • geen

Compounds:
  • no one > personen
  • nothing > dingen
  • nowhere> plaatsen

                                                 

Slide 24 - Slide

Herhaling
Do: Exercise 19, page 86, Workbook B


Raise your hand when you're done        

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Exercise 19 (page 86)
  1. Does ... know where Mark is? anyone
  2. We'd like ... tea with scones, please. some
  3. We visit my grandmother ... weekend. every
  4. There is ... we can go. nowhere
  5. Would you like ... to eat first? something
  6. I'm sorry, but there's ... you can do. Nothing

Slide 27 - Slide

Test yourself
Do: Exercise 2+3, page 70+71, Workbook B


Raise your hand when you're done        

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Exercise 2 (page 70+71)
  1. have called
  2. didn't answer / weren't answering
  3. was watching
  4. were talking
  5. said / were saying
  6. threw
  7. were having

Slide 30 - Slide

Exercise 2 (page 70-71)
  • 8. haven't answered / didn't answer
  • 9. was studying
  • 10. heard
  • 11. haven't answered / didn't answer
  • 12. was studying
  • 13. heard
  • 14. went
  • 15. was happening

Slide 31 - Slide

Exercise 3 (page 71)
  1. something
  2. nowhere
  3. no one / nobody; everyone / everbody
  4. no; everyone / everybody
  5. anyone; every
  6. Someone
  7. Someone; anywhere
  8. any; some

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Verrijking
Read: Turning trash into treasure, page 117+118,                          Textbook

Do: Exercise 5+6, page 89+90, Workbook B


Raise your hand when you're done        

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Exercise 5 (page 89)
  • garbage > afval
  • add > toevoegen
  • positioned > stelden zich op
  • passers-by > voorbijgangers
  • kicked off > begonnen
  • catchy > pakkend
  • artfully > kunstig
  • toothpicks > tandenstokers
  • replicate > kopiëren
  • proceeds > opbrengsten

Slide 36 - Slide

Exercise 6 (page 90)
  1. outside the ticket desk
  2. garbage
  3. a few years ago
  4. on street corners in downtown Sarasota
  5. saxophone / recycled sax
  6. classic hits
  7. recycle
  8. in high school

Slide 37 - Slide

Go to: Puzlit

Slide 38 - Slide



Vocab A-C, page 109+111, Textbook / Screenshot
past simple vs. past continuous vs. present perfect, page 112, 
Textbook / Screenshot
some/any/every/no/compounds, page 112, Textbook / Screenshots

Slide 39 - Slide

Thanks for your attention

Slide 40 - Slide