Starttaal vooraf Thema 2 taalverzorging

Hoofdstuk 4: taalverzorging 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4: taalverzorging 

Slide 1 - Slide

Wat leren wij deze les? 
  • Je leert wat werkwoorden zijn 
  • Je leert werkwoorden te herkennen in een zin 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Tegenwoordige tijd 
Een werkwoord in de tegenwoordige tijd geeft aan wat iets of iemand nu doet of wat er nu gebeurt. 

Joshua ligt in het ziekenhuis. 
De appels glimmen in het zonlicht. 

Wie kan er een zin maken met iets wat er nu gebeurt?

Slide 4 - Slide

Verleden tijd 
Een werkwoord in de verleden tijd geeft aan wat iets of iemand al heeft gedaan of wat er al gebeurd is. Dat kan heel lang geleden zijn, maar ook een minuut.

Joshua lag in het ziekenhuis. 
De appels glommen in het zonlicht. 
Wie kan er een zin maken in de verleden tijd? 

Slide 5 - Slide

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rode
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 6 - Drag question

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 7 - Drag question

Schrijf 1 werkwoord op

Slide 8 - Mind map

Mijn moeder heeft een blessure aan haar schouder.
Wat is het werkwoord in zin?
A
moeder
B
heeft
C
blessure
D
schouder

Slide 9 - Quiz

Wel een werkwoord
niet een werkwoord
Fietsen
Huilen
Zijn 
Harry 
Computer
Lezen

Slide 10 - Drag question

Noem 3 bijzondere werkwoorden

Slide 11 - Open question

De tegenwoordige tijd geeft aan dat iets nu gebeurt.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

De verleden tijd geeft aan dat iemand iets al heeft gedaan.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
ik werd 
 hij kookt 
ik gaf
 zij leert

Slide 14 - Drag question

Sleep de antwoorden naar het juiste vakje. 
kochten
zongen
zochten
strijkten
streken
zingden
Wat is de verleden tijd van kopen?
Wat is de verleden tijd van zingen?
Wat is de verleden tijd van zoeken?
Wat is de verleden tijd van strijken?

Slide 15 - Drag question