Le passé composé met avoir, lj1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Wat is le passé composé?

1. Voltooid verleden tijd
2. Tegenwoordige tijd
3. Onvoltooid verleden tijd
4. Voltooid tegenwoordig tijd

De passé composé met de regelmatige werkwoorden op ER maak je met hulp van?

1. Het werkwoord être en een voltooid deelwoord
2. Het werkwoord avoir en een voltooid deelwoord
3. Het bijvoeglijk naamwoord en een voltooid deelwoord
4. Het werkwoord op ER en een voltooid deelwoord

Welke vorm krijgt het voltooid deelwoord aan het eind in de passé composé?

1. ES
2. ER
3. Avoir
4. É

Welke woord is een hulpwerkwoord?

1. ai
2. regardé
3. Je
4. la télé

Welke woord is het voltooid deelwoord ?

1. Ai
2. Je
3. Parlé
4. la télé

Waar komt het voltooid deelwoord te staan in de zin?

1. Aan het eind van de zin
2. Na het hulp werkwoord avoir
3. Aan het begin van de zin
4. Na het onderwerp

Welke zin staat in de passé composé?

1. Je demande une glace
2. Je demande une glacé
3. J'ai demandé une glace
4. J 'avoir demandé une glace

Welke zin is in de juiste vorm van de passé composé?

1. Nous avons acheté trois pizzas
2. Nous acheté trois pizzas
3. Nous trois pizza avons acheté
4. Nous pizzas acheté tois avons

Welke zin is in de juiste vorm van de passé composé?

1. Elle n'a pas aimé la glace
2. Elle la glace n'a pas aimé
3. Pas aimé la glace elle a
4. La glace elle n'a aimé pas

Welke zin is in de juiste vorm van de passé composé?

1. Commandé tu as une pizza
2. Une pizza tu commandé une
3. As commandé une pizza tu
4. Tu as commandé une pizza

Wat is de juiste volgord van deze zin:
Nous-la- écouté-avons- musique

1. Avons écouté la musique nous
2. écouté nous la musique avond
3. Nous avons écouté la musique
4. La musique écouté avons nous

Wat is de vertaling van:
Jullie hebben veel chocolade gegeten?

1. Nous avons mangé beaucoup de chocolat
2. Tu as mangé beaucoup de chocolat
3. Il amangé beaucoup de chocolat
4. Vous avez mangé beaucoup de chocolat