werkwoorden tt eindigen met d

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Teun ....... zich als piraat voor Halloween. (verkleden t.t.)

1. VERKLEED
2. VERKLEEDDEN
3. VERKLEEDT
4. VERKLEDEN

Amy ....... haar hondje die in het water valt. (redden t.t.)

1. redt
2. redden
3. red
4. gered

Mike ...... de gasten van het hotel bij de balie. (ontvangen t.t.)

1. ontvangen
2. ontvangt
3. ontvang
4. ontving

Ik ...... dat Merel mooie schoenen aan heeft. (vinden t.t.)

1. vindt
2. vind
3. vinden
4. vond

Michelle ....... vaak vals tijdens het kwartetten. (spelen t.t.)

1. speel
2. speelt
3. spelen
4. speeld

Jamie bid altijd voor het eten.

1. goed geschreven
2. fout geschreven

Mo voedt zijn schildpadden altijd voor hij gaat slapen.

1. goed geschreven
2. fout geschreven

....... Shelly zich aan die scherpe schroef? (verwonden t.t.)

1. verwond
2. verwonden
3. verwont
4. verwondt

Hij ........ naar het pretpark toe. (gaan t.t.)

1. gaant
2. ga
3. gaat
4. gaad

Arianne ........ twaalf euro op het blauwe treintje. (bieden t.t.)

1. biedt
2. bood
3. bied
4. biet