Havo 3 Hoofdstuk 1+2 oefentoets

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Er zijn 4 productiefactoren. Welke hoort niet in onderstaand rijtje thuis?
A
Ondernemerschap
B
Kapitaal
C
Geld
D
Arbeid

Slide 2 - Quiz

Door een TV reclame zijn mensen bereid meer te betalen voor dat product
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Door een TV reclame zijn mensen bereid meer te betalen voor dat product, dat zie je bij:
A
1
B
2
C
3

Slide 4 - Quiz

Wat zijn géén vaste kosten (dus variabele kosten)
A
Huur van een pand
B
Afschrijvingskosten van een auto
C
Inhuren van een zzp'er
D
Personeelskosten (loondienst)

Slide 5 - Quiz

Aan het eind van de dag heeft de vrouw in de catering van het Huygens nog 12 worstenbroodjes over. Bij de worstenbroodjes op het Huygens is sprake van een
A
Vraagoverschot
B
Aanbodoverschot

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van constante kosten?
A
Huur van een pand
B
Inkoop van slippers
C
De chocolade die de ijscoman over ieder bolletje doet

Slide 7 - Quiz

Wat is geen functie van geld?
A
Beschermfunctie
B
Ruilfunctie
C
Opslagfunctie
D
Rekenfunctie

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Hoeveel is de evenwichtsprijs?
A
220 euro
B
14 euro
C
25 euro
D
500 euro

Slide 10 - Quiz

Een broodje van bakker Bart daalt van €2,- naar €1,84. Wat is de prijsdaling?
A
5%
B
16%
C
12%
D
8%

Slide 11 - Quiz

De vraaglijn is naar links geschoven. Wat kan de oorzaak zijn?
A
De betalingsbereidheid is gestegen
B
De betalingsbereidheid is gedaald
C
De concurrent heeft de prijzen verhoogd
D
De concurrent heeft de prijzen verlaagd

Slide 12 - Quiz

De vraagfunctie voor een horloge is Qv = -12P + 850
Hoeveel horloges worden verkocht bij een prijs van €40,-?
A
300
B
370
C
850
D
480

Slide 13 - Quiz

Alexa, Yasmijn en Daphne verkopen lippenstift die ze inkopen voor €1,80 per stift. De verkoopprijs is €6,50. Aan huur betalen ze €400,- per maand. Ze hebben in hun eerste jaar 4.000 lippenstiften ingekocht en verkocht.
Hoeveel zijn de vaste kosten per jaar?
A
7.200
B
4.000
C
400
D
4.800

Slide 14 - Quiz

Alexa, Yasmijn en Daphne verkopen lippenstift die ze inkopen voor €1,80 per stift. De verkoopprijs is €6,50. Aan huur betalen ze €400,- per maand. Ze hebben in hun eerste jaar 4.000 lippenstiften ingekocht en verkocht.
Hoeveel is hun omzet?
A
7.200
B
4.000
C
26.000
D
18.800

Slide 15 - Quiz

Alexa, Yasmijn en Daphne verkopen lippenstift die ze inkopen voor €1,80 per stift. De verkoopprijs is €6,50. Aan huur betalen ze €400,- per maand. Ze hebben in hun eerste jaar 4.000 lippenstiften ingekocht en verkocht.
Wat zijn hun totale kosten?
A
7.200
B
12.000
C
4.000
D
18.800

Slide 16 - Quiz

Alexa, Yasmijn en Daphne verkopen lippenstift die ze inkopen voor €1,80 per stift. De verkoopprijs is €6,50. Aan huur betalen ze €400,- per maand. Ze hebben in hun eerste jaar 4.000 lippenstiften ingekocht en verkocht.
Wat is hun resultaat (winst)?
A
+14.000
B
+12.000
C
+4.000
D
+18.800

Slide 17 - Quiz

In deze budgetlijn zien we links boeken en rechts cd's staan. Floris kan 16 boek halen met zijn budget. Echter koopt hij maar 6 boeken. Hoeveel cd's kan hij dan nog kopen?
A
12
B
8
C
6
D
16

Slide 18 - Quiz

Wie is de aanbieder bij de bakker bart?
A
Het worstenbroodje
B
De BV. Bakker Bart
C
De klanten die een worstenbroodje willen

Slide 19 - Quiz

De NS is een voorbeeld van een:
A
Oligopolie
B
Monopolie
C
Kartel
D
Volkomen concurrentie

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide