Blok 4 lesweek 1 Ontwikkeling stimuleren: denken

Blok 4 PDO les 1a en 1b
1 / 31
next
Slide 1: Slide
PDOMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Blok 4 PDO les 1a en 1b

Slide 1 - Slide

Toetsstof:

Boek
Basis- en werkboek 'Didactiek, Organisatie en Communicatie'
Hoofdstuk 3 'Ontwikkeling stimuleren: denken'
Basis- en werkboek 'Didactiek, communicatie en organisatie'
Hoofdstuk 4 'Ontwikkeling stimuleren:  voelen en bewegen '

Maken: werkboekopdrachten behorende bij de hoofdstukken. Zie de planning in Cumlaude, kanaal PDO

Toetsvorm: digitaal
    
Belangrijke informatie voor dit blok

Slide 2 - Slide

Nodig bij de komende 5 lessen:

* Leer- en werkboek: Basisboek Didactiek, Communicatie en organisatie.

* Eventueel pen en papier voor aantekeningen.

Slide 3 - Slide

Wat wordt er in dit hoofdstuk behandeld?
3.1 Uitdagen met activiteiten            (les 1)
3.2 Taal stimuleren                               (les 2)

3.3 Rekenen stimuleren                     (les 3)
3.4 Laat de wereld draaien                (les 4)

Slide 4 - Slide

Wat gaan we vandaag behandelen?
- Doelen van deze lessen 
- Paragrafen 3.1 + 3.2
- Huiswerk

Slide 5 - Slide

                      Doelen van deze les

-Je weet wat de 'Zone van naaste ontwikkeling' inhoudt.
-Je kunt bij een aantal voorbeelden de juiste pedagogische vaardigheden plaatsen.

-Je kent een aantal activiteiten waarmee je de taalontwikkeling kunt stimuleren.
-Je weet wat de receptieve en productieve woordenschat inhoudt.

Slide 6 - Slide

Activeren van voorkennis:

Noem twee dingen die jij als onderwijsassistent doet om de ontwikkeling van een kind te stimuleren. Denk niet alleen aan het ondersteunen bij lezen.

Slide 7 - Open question

Ga naar blz 85. Eén van jullie krijgt de beurt om het stuk 'Werken in de praktijk' voor te lezen.


We hebben gelezen hoe Mira aan de slag gaat met haar 'pedagogische interactie vaardigheden'.
Wie kan in eigen woorden uitleggen wat 'pedagogische interactie vaardigheden'  zijn?
Bij geen idee: kijk op blz. 86
3.1 Uitdagen met activiteiten

Slide 8 - Slide




Bekijk voor de volgende opdracht tabel 1: 'Pedagogische interactie vaardigheden'.

3.1 Uitdagen met activiteiten

Slide 9 - Slide

Onder welke pedagogische interactievaardigheid past het volgende voorbeeld:
Juf Hasmik werkt met een complimentenmunt. Diegene die de munt in zijn la heeft liggen, moet die dag 5 complimenten of meer aan anderen geven. Aan het eind van de dag moet de klas raden wie de complimentenmunt had.
De klas mag onderling ook complimenten aan elkaar geven.
A
Positieve interacties tussen kinderen bevorderen
B
Sensitieve responsiviteit
C
Praten en uitleggen
D
Ontwikkelings-stimulering.

Slide 10 - Quiz

Onder welke pedagogische interactievaardigheid past het volgende voorbeeld:
Onderwijsassistent Dion moedigt kinderen aan om hun eigen veters te strikken wanneer deze los zijn geraakt.
A
Positieve interacties tussen kinderen bevorderen
B
Autonomie respecteren
C
Structureren en grenzen stellen
D
Ontwikkelings-stimulering

Slide 11 - Quiz

Onder welke pedagogische interactievaardigheid past het volgende voorbeeld:
Pedagogisch medewerker Sam ziet dat Yasmine zo trots als een pauw met een zwemdiploma de BSO binnen loopt. Hij loopt naar haar toe , klapt in zijn handen en zegt: 'Wauw! Wat zie ik daar in jouw handen?'

A
Ontwikkelings-stimulering
B
Autonomie respecteren
C
Structureren en grenzen stellen
D
Sensitieve responsiviteit

Slide 12 - Quiz

Onder welke pedagogische interactievaardigheid past het volgende voorbeeld:

Pedagogisch medewerker Kim bespreekt iedere ochtend de dagritmekaarten met de kinderen van peutergroep.
A
Autonomie respecteren
B
Sensitieve responsiviteit
C
Structureren en grenzen stellen
D
Ontwikkelings-stimulering

Slide 13 - Quiz

                De zone van naaste ontwikkeling

Dit zijn doelen waar een kind aan werkt die hij nog net niet kan. Hij wordt dus uitgedaagd om iets nieuws te leren.

Belangrijk! Komt in alle drie de leerjaren op deze opleiding terug.
3.1 Uitdagen met activiteiten

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

              Belangrijk voor het bepalen van de zone van naaste                                                            ontwikkeling:

-Wat kan en weet het kind al?
-Welke dingen zijn nu nog te hoog 
gegrepen?
-Wat zou het kind graag willen kunnen?
3.1 Uitdagen met activiteiten

Slide 16 - Slide

                      
Lees in je boek op blz. 90 het stuk 'methodisch en planmatig werken'.
Schrijf voor jezelf de 5 stappen op die vallen onder methodisch werken.

Eén van jullie krijgt de beurt.

Antwoorden op de volgende sheet.


3.1 Uitdagen met activiteiten

Slide 17 - Slide

De stappen:
1. Zorg dat het doel aansluit bij wat ze (bijna) kunnen (ken de beginsituatie),
2. Wees duidelijk in wat ze gaan doen,
3. Observeer hoe ze aan het werk gaan en of er bijzonderheden zijn,
4. Reflecteer na de activiteit of er dingen zijn die je de volgende keer anders zou doen.
5. Kijk of je doel is behaald.
3.1 Uitdagen met activiteiten
Eind les  1 a

Slide 18 - Slide

Paragraaf 3.2 gaat over het stimuleren van de taalontwikkeling.

In de volgende sheet maken we met z'n allen een woordweb.

Vraag: 
Hoe kun je de taalontwikkeling van een kleuter stimuleren?
3.2 Taal stimuleren
Les 1 b

Slide 19 - Slide

Taal stimuleren

Slide 20 - Mind map

Om een grote woordenschat te ontwikkelen is het belangrijk dat kinderen een rijk taalaanbod krijgen.

Receptieve woordenschat: de woorden die een kind begrijpt, maar nog niet zegt. BV.: Jij vraagt: 'Waar is oma?' en het kind wijst naar oma.

Productieve woordenschat: de woorden die het kind begrijpt én zelf kan zeggen. BV.: Het kind wijst naar een auto en zegt: 'Auto!'
3.2 Taal stimuleren

Slide 21 - Slide

Stel een kind zegt de volgende zin:
'Kijk, ik heffe mooie teekning emaakt!'

Hoe zou je het kind het beste kunnen corrigeren, zonder dat het als correctie opvalt?


3.2 Taal stimuleren

Slide 22 - Slide

                       Taalactiviteiten bij jonge kinderen(blz. 93):
Doe dit spelenderwijs:
-Liedjes, rijmpjes en spelletjes: hoofd, schouders, knie en teen),
-Voorlezen: prentenboeken, voorleesboeken, boeken op rijm,
-Interactief voorlezen: er komt een hond in het verhaal voor. Vraag aan het kind:          'welk geluid maakt een hond?' 'Woef' 'Ja! Goed gedaan!'
-Gebruik intonatie: hoog, laag, met stemmetjes
-Betrek het kind in het verhaal
-Vertel verhalen uit je hoofd en gebruik voorwerpen.

Vraag: welke taalactiviteit heb jij dit jaar tijdens stage? Staat deze in dit rijtje of is het een andere vorm?  Twee studenten krijgen een beurt.




3.2 Taal stimuleren

Slide 23 - Slide

We blijven nog even bij de taalontwikkeling van het jonge kind:

Ontluikende geletterdheid: het kind is zich bewust van geschreven taal.
Beginnende geletterdheid: het kind is zich bewust dat geschreven taal een verhaal kan vertellen en dat je daarvoor moet kunnen lezen. Het kind komt er achter dat het zelf een kort woord kan lezen. Bv. zijn naam.
Dit start vaak vanaf 3 jaar.
3.2 Taal stimuleren

Slide 24 - Slide

                Taalactiviteiten met oudere kinderen:
-Mondelinge taal: spreken, gesprekken voeren en luisteren.
-Geschreven taal: lezen en schrijven
-Technisch lezen: eerst leert een kind goed technisch te lezen en schrijven, daarna volgt:
-Begrijpend lezen: het kind begrijpt wat hij leest, kan er vragen over beantwoorden.
-Zelf schrijven van teksten (opstel)
-Verbeteren van spelling en grammatica.
3.2 Taal stimuleren

Slide 25 - Slide

   

        Wat weet je nog van deze les?
                              4 vragen
3.2 Taal stimuleren

Slide 26 - Slide

Wat oefen je wanneer je een activiteit geeft in de zone van de naaste ontwikkeling?
A
Een activiteit die de leerlingen al kunnen.
B
Een activiteit die ze bijna zelfstandig kunnen, maar nog iets hulp nodig hebben in de vorm van instructie.
C
Een activiteit die te moeilijk voor ze is om zelfstandig te kunnen doen en frustratie opwekt.

Slide 27 - Quiz

Onder welke pedagogische interactie vaardigheid past het volgende voorbeeld:
Pedagogisch medewerker Dion moedigt de kinderen aan om zelf hun veters te strikken wanneer deze los zijn geraakt.
A
Positieve interacties tussen kinderen bevorderen
B
Autonomie respecteren
C
Structureren en grenzen stellen
D
Ontwikkelings-stimulering

Slide 28 - Quiz

Van welke woordenschat is sprake bij de volgende zin:
Een kind wijst naar de kerstboom en zegt: 'Kessboom'
A
Receptieve woordenschat
B
Productieve woordenschat

Slide 29 - Quiz

Van welke geletterdheid is sprake bij onderstaand voorbeeld:
Een kind snapt dat de letters in een boek samen een verhaal vormen.

A
Ontluikende geletterdheid
B
Beginnende geletterdheid

Slide 30 - Quiz


Huiswerk voor komende week/periode:

-Maak de opdrachten van 3.1 en 3.2 in je werkboek. 
Zo oefen je de theorie van deze paragrafen in.


-Lees 3.3 en 3.4 ter voorbereiding op de volgende les. 
Dan herkent je brein tijdens de les de informatie en verwerk je het beter.

                                                                     ~Succes~


Slide 31 - Slide