Als de straling wordt geabsorbeerd kan het warmte afgeven of stoffen kapot maken.
Dat kapot maken noemen we het ioniserend effect.
Slide 8 - Slide
3 soorten ioniserende straling
Alpha
Beta
Gamma
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Om organen in het menselijk lichaam te onderzoeken, wordt een tracer gebruikt.
Welk soort straling zendt zo’n tracer uit?
A
alfastraling
B
bètastraling
C
gammastraling
D
röntgenstraling
Slide 12 - Quiz
Een patiënt wordt niet radioactief bij
A
gebruik van een tracer
B
bestraling van buitenaf
C
bestraling van binnenuit
Slide 13 - Quiz
Mensen die in het ziekenhuis op de röntgenafdeling werken, moeten zich beschermen tegen straling.
Welk materiaal houdt röntgenstraling het beste tegen?
A
aluminium
B
beton
C
glas
D
lood
Slide 14 - Quiz
Waarom gebruiken we lood om rontgen of radioactieve straling tegen te houden?
A
Het houdt de alfa straling tegen.
B
Het houdt de beta straling tegen.
C
Het houdt de gamma straling tegen.
Slide 15 - Quiz
Welke straling is het gevaarlijkst?
A
alpha
B
beta
C
gamma
D
ultra violette
Slide 16 - Quiz
Welke straling wordt tegengehouden door een stukje papier?
A
alpha
B
beta
C
gamma
D
ultra violette
Slide 17 - Quiz
Welke straling zorgt ervoor dat je verbrand?
A
alpha
B
beta
C
gamma
D
ultra violette
Slide 18 - Quiz
Welke stof beschermd het beste tegen straling?
A
Jood
B
Lood
C
Staal
D
Beton
Slide 19 - Quiz
Er worden twee uitspraken gedaan over de energieoverdracht van straling. I Hoe meer energie de straling overbrengt, hoe meer schade de straling kan veroorzaken. II Röntgenstraling en gammastraling bevatten te weinig energie om levend weefsel te beschadigen. Welke uitspraak is waar?
A
alleen uitspraak I is waar
B
alleen uitspraak II is waar
C
zowel uitspraak I als II is waar
D
zowel uitspraak I als II is niet waar
Slide 20 - Quiz
Bij kanker gaan cellen in je lichaam zich ongeremd delen. Kanker is soms te genezen door bestraling met ioniserende straling. Bij de bestraling moet men de straling precies richten op de kankercellen. Wat gebeurt er door de bestraling met de kankercellen?
Slide 21 - Open question
Je kunt de ioniserende straling van radioactieve stoffen meten met een
A
Geiger-Müller telbuis
B
röntgenapparaat.
C
lichtmeter.
D
dB-meter
Slide 22 - Quiz
Wat is het gevaar voor de patiënt als de bestraling niet precies op de kankercellen wordt gericht?
Slide 23 - Open question
Bij een patiënt wordt een orgaan onderzocht. Dit onderzoek gebeurt met een radioactieve stof. De stof wordt ingespoten in de bloedbaan die door het orgaan stroomt. De radioactieve stof doet in dit onderzoek dienst als
A
bron voor inwendige bestraling.
B
tracer.
C
bron voor uitwendige bestraling
D
bloedverdunner.
Slide 24 - Quiz
De radioactiviteit meet je in
A
sievert.
B
kerneenheid.
C
becquerel.
D
opgenomen dosis.
Slide 25 - Quiz
Bij kerncentrales ontstaat radioactief afval. Radioactief afval moet je vaak langdurig opslaan. Hoe lang je een radioactieve afvalstof moet opslaan hangt af van
A
de temperatuur waarbij je de stof opslaat.
B
de halveringstijd van de stof.
C
de diepte van de opslagplaats.
D
de radioactiviteit van de stof.
Slide 26 - Quiz
Halveringstijd
De tijd die de helft van de kernen nodig heeft om te vervallen.
LET OP:
Na de tweede halveringstijd de helft van de helft.
Na de derde halveringstijd de helft van de helft van de helft. etc
Slide 27 - Slide
2,0 gram thorium vervalt gedurende 72 dagen, waarna er nog maar 0,25 gram thorium over is. Hoe groot is de halveringstijd van thorium?
A
9 dagen
B
12 dagen
C
24 dagen
D
36 dagen
Slide 28 - Quiz
De grafiek geeft de halveringstijd van een isotoop weer. De halveringstijd van de isotoop is
Slide 29 - Open question
Welke van deze soorten straling is radioactief?
A
alleen alfastraling
B
alleen bètastraling
C
zowel alfa-, bèta- als gammastraling
D
geen van de drie soorten straling
Slide 30 - Quiz
Verpleegkundigen die patiënten bestralen, moeten zich beschermen tegen de gevaarlijke straling. Noem drie manieren waarop de verpleegkundige zich kan beschermen.