Het bijwoord

Bonjour!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Plan du cours du vendredi 9 octobre
- L'adverbe

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Waarvan zegt een bijwoord iets?

Slide 5 - Mind map

een bijwoord zegt iets van: 
 
1. een bijvoeglijk naamwoord
2. een werkwoord
3. een ander bijwoord
4. een hele zin

Slide 6 - Slide

Er wordt iets gezegd over het bijvoeglijk naamwoord
très - c'est un très joli livre (un joli livre)

extrême - Ce film est extrêmément long (un long film)

complet - cet homme est complètement fou (un homme fou)

Slide 7 - Slide

Er wordt iets gezegd over het werkwoord
facile - Je peux facilement faire ce travail

énorme - Il a énormément apprécié ce film

lent - peux-tu parler lentement s'il te plaît

Slide 8 - Slide

Er wordt iets gezegd over een ander bijwoord
- il fait cela trop lentement

Slide 9 - Slide

Er wordt iets gezegd over de zin
Gelukkig -  Heureusement, il n'était pas blessé
Eerlijk gezegd - Honnêtement, je ne sais pas

Slide 10 - Slide

Henri woont gelukkig thuis.

'Gelukkig' =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 11 - Quiz

Ze spreken vloeiend de vreemde taal

'vloeiend =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 12 - Quiz

Ik werk langzaam

'langzaam' =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 13 - Quiz

De auto is heel langzaam

'langzaam'=
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Hij gaat zelden uit:

Il sort ....
A
rarement
B
rare

Slide 16 - Quiz

Hoe maak je een "adverbe"?
Als bijv. nw eidigt op een klinker (a,o,u,i,e ...) = Bijv.nw + MENT 
- Calme = calmement
- joli = joliment

Als bijv. nw eidigt op een medeklinker  = Bijv.nw + Vrouwl. maken + MENT
lent = lente = lentement
actif = active = activement
serieux = sérieuse = sérieusement 

Slide 17 - Slide

Vaste uitdrukkingen:
Travailler dur = hard werken
Coûter /payer/acheter/ vendre cher= Duur zijn/betalen/kopen/ verkopen
Parler bas/haut = zacht/hard praten
Sentir bon/mauvais = lekker ruiken/stinken
Faire pareil = hetzelfde doen

Slide 18 - Slide

Het bijwoord geeft informatie over
- de tijd (gisteren, vandaag, morgen, vaak, soms)
- de manier (goed, snel, slecht, langzaam)
- de plaats (binnen, buiten, ver)
- hoeveelheid/intensiteit (veel, weinig, minder, zo, erg, heel, zelfs)
- twijfel (misschien, ongetwijfeld, waarschijnlijk)
- bevestiging/ontkenning (ja, nee, zeker, graag, nooit)

Slide 19 - Slide

Sommige bijwoorden staan op zichzelf , of samen met een andere bijv. nw of samen met een bijwoord zoals: beaucoup (veel), très (zeer, erg, heel), bien (goed), mal (slecht).

Bijv. Il est très beau. (beau = bijv. nw)
Il parle très lentement. (lentement = bijwoord)
Il parle bien. (alleen) 

Slide 20 - Slide

Quelques exemples
te snel - trop vite
erg laat - très tard
heel klein - très petit
minder leuk - moins joli, moins bien
  zo interessant - si intéressant
echt moeilijk - vraiment difficile
lang verwacht - longtemps attendu

Slide 21 - Slide

Veel voorkomende onregelmatige vormen:
bijvoeglijk naamwoord - bijwoord - vertaling
bon - bien - goed
meilleur - mieux - beter
mauvais - mal - slecht
gentil - gentiment - aardig
long - longtemps - lang
rapide - vite/rapidement - snel


Slide 22 - Slide

Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -ent/-ant, noteer je in plaats daarvan -emment/-amment

ENT = EMMENT
ANT = AMMENT
Voorbeeld:
évident – évidemment (vanzelfsprekend)
méchant- méchamment (vals, gemeen)

bijv. Le chien me regarde méchamment
Uitzondering op deze regel: lent – lentement ! (langzaam)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Zij heeft gelukkig een scooter

................ elle a un scooter.
A
heureux
B
heureuse
C
heureuxment
D
heureusement

Slide 25 - Quiz

Zij werken onafhankelijk.

Ils travaillent ..........
A
indépendantement
B
indépendants
C
indépendamment
D
indépendammant

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Hij werkt slecht

Slide 28 - Open question

Quels objectifs d'apprentissage as-tu atteints? (note 2 choses)

Slide 29 - Open question