PA 1 Capítulo 5 gramática

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Capítulo 5

We gaan alle grammatica van dit hoofdstuk kort herhalen:

1. Bezittelijk voornaamwoord
2. Getallen t/m 1000

3. Toekomende tijd

1. Bezittelijk voornaamwoord

Hier volgen een aantal vragen over het bezittelijk voornaamwoord .

Denk goed aan of het enkelvoud / meervoud / mannelijk / vrouwelijk moet zijn!

Wat is een voorbeeld van een bezittelijk voornaamwoord?

1. La tienda
2. Ser
3. Mis
4. Los pantalones

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?

1. Vuestra
2. Su
3. Tus
4. Me

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort bij welke betekenis?

mijn

jouw

zijn/haar/uw

ons/onze

jullie

hun/uw (mv)

Mi/mis

vuestro/-a
vuestros/-as

nuestro/-a
nuestros/-as

Tu/tus

Su/sus

Su/sus

Vul in:
_____ (mijn) tienda favorita es Zara

1. Mis
2. Mi

Vul in:
¿Cuánto cuestan ___ (jouw) zapatillas?

1. tus
2. tu

Vul in:
___ (onze) ropa es cara

Vul in:
¿Cómo se llaman ___ (jouw) padres?

Vul in:
Los zapatos son de Erica y Silvia.
Son ____ (hun) zapatos.

2. Los números hasta 1000

Nu volgen er een aantal vragen over de getallen t/m 1000.

Lees de vraag goed en let op de spelling!

1000 =

1. mil
2. million

¡Escribe los números
hasta 15!

Zet in de juiste volgorde (je begint bij 0)

1

2

3

4

5

cero

ochenta y tres

ochocientos trece

quinientos veinticuatro

ciento setenta y dos

Welk cijfer wordt hier genoemd?

'En la tienda hay doce probadores'

1. 212
2. 2
3. 200
4. 12

Welk cijfer wordt hier genoemd?
'Madrid tiene ciento cincuenta autobuses'

1. 115
2. 150

Welk cijfer wordt hier genoemd?
'Las gafas de sol cuestan trescientos noventa y siete euros'

1. 379
2. 397

Schrijf nu zelf het cijfer:
ciento nueve

3. Toekomende tijd

Hier volgen een aantal vragen over de Toekomende tijd.

Dit gebruik je als je iets wilt zeggen dat nog moet gebeuren of als je iets van plan bent. 

Hoe maak je deze Toekomende tijd?

1. ir + de + heel werkwoord
2. ir + a + heel werkwoord/zelfst.nmw
3. ser + de + heel werkwoord
4. ser + a + heel werkwoord

Hoe vervoeg je het werkwoord 'ir'?
Geef alle zes de vormen.

Hoe vertaal je 'voy a ...'

1. Ik wil naar..
2. Ik rijd naar..
3. ik ga naar..
4. Ik kom uit..

Vul in..
(Ik ga) _____ a comprar camisetas

1. voy a
2. va a

Vul in..
Mi madre ___ a hablar con mi amiga.

1. voy
2. va

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Wij gaan eten'

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Zij gaan naar het strand'

Hoe zeg je in het Spaans...?
'Zij gaat uitrusten (descansar)'