This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Herhaling hfd 4
Lektion 1 en 2
Slide 1 - Slide
Vertaal naar Nederlands: können (2X)
Slide 2 - Open question
Vertaal naar Nederlands: dürfen (2X)
Slide 3 - Open question
Vertaal naar Nederlands: mögen (4x)
Slide 4 - Open question
Vul in: 1. Er ........ drei Sportarten treiben. (können) 2 ............. du Fußball? (mögen) 3 Ich ........... meine Freundin. (mögen) 4 ............... du mit in die Disko? (dürfen)
Slide 5 - Open question
Voltooid deelwoord
zwakke werkwoorden
Slide 6 - Slide
Hoe wordt het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord gevormd? bv. wohnen
Slide 7 - Open question
Hoe wordt het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord gevormd? bv. klettern
Slide 8 - Open question
Hoe wordt het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord gevormd? bv. arbeiten
Slide 9 - Open question
Hoe wordt het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord gevormd? bv. haben
Slide 10 - Open question
Hoe wordt het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord gevormd? bv. sein
Slide 11 - Open question
Tijdsbepaling
im, am , um
Slide 12 - Slide
Im/am/um
Betekenis: im = in
am = op
um = om
Wanneer gebruik je im/am/um?
im: seizoenen, maanden
am: dagen, dagdelen
um: tijdstippen
Slide 13 - Slide
(Op) ___ Samstag (om) ___ neun Uhr.
A
AM - UM
B
AUF - UM
C
AM - AM
D
IM - UM
Slide 14 - Quiz
Vul in im, um, am ........ Montag habe ich frei
A
im
B
am
C
um
Slide 15 - Quiz
...... ersten Juli habe ich Geburtstag
A
um
B
im
C
am
Slide 16 - Quiz
.... 8 Uhr gehe ich ins Bett.
A
im
B
am
C
um
Slide 17 - Quiz
Huiswerk voor de volgende les
Leren woordjes en zinnen Lernbox 1, 2 en 3 (leer hoe het in je boek staat)