H01 Begroten voor iedereen

H01 Begroten voor iedereen
1 / 47
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H01 Begroten voor iedereen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programma vandaag 
  • Kort voorstellen 
  • Praktische zaken en planning periode 1
  • Wat is economie? 
  • Verschil economie en bedrijfseconomie 
  • Opdracht keuzes maken 
  • Nabespreken en afsluiten

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wie ben ik?
  • Peter Vos
  • Geboren in Hoornaar, opgegroeid in Tiel, gewoond in Amsterdam, nu 4 jaar in Utrecht 
  • HBO Makelaardij 
  • Master Business Studies aan de UvA 
  • Rabobank, Veenlanden College en HLZ 
  • Mentor 5 Havo en begeleider PWS  

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wie ben jij?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Praktische zaken 
Elke les neem je mee
  • Lesbrief 
  • Schrift 
  • Rekenmachine
  • Pen 

Leerdoelen

Informatie 
  • Huiswerk in Magister
  • Extra informatie en mededelingen in Teams


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Planning periode 1
Hoofdstuk 1 : Begroten voor iedereen (eco/beco) 
Hoofdstuk 2: De verdeling van het inkomen (eco)
Hoofdstuk 3: Sparen en lenen (beco) 

Tussentoetsen na afronding hoofdstuk 1 en na afronding hoofdstuk 2
Eindtoets over hoofdstuk 1 t/m 3 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

HV 1.1 Begroten voor iedereen 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen waar economie over gaat en wat het verschil is tussen (algemene) economie en bedrijfseconomie  

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

timer
2:00
Economie

Slide 9 - Mind map

This item has no instructions

Economie van kunst tot wetenschap

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

  • Eerste levensbehoeften of luxe goederen?
  • Materieel of immaterieel?
  • Nu of in de toekomst? 
  • Je moet keuzes maken
  • Als je iets kiest kun je het andere niet meer doen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions



Focus op macro-economie; de economie van een heel land

  • Inkomsten en uitgaven van de overheid. 
  • Oorzaken van werkloosheid
  • Voorkomen van inflatie  

  • micro-economie, waarbij we kijken naar vraag en aanbod en hoe gezinnen en bedrijven economische keuzes maken.


Focus op micro-economie; wat gebeurt er binnen een organisatie of huishouden. 

  • Ondernemerschap
  • Hoe bereken ik de kostprijs, verkoopprijs en winst? 
  • Hoe voer ik de administratie? 
  • Marketing
  • Financiële zelfredzaamheid: sparen, lenen, beleggen,  trouwen, scheiden, erven. 
Economie
Bedrijfseconomie 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Welke keuzes maak jij?
  • Schrijf jouw keuzes op en vermeld hierbij een korte toelichting (8 min.) 
  • Lees de keuzes van je buur en laat een opvallende uitleggen (2 x  2 min.)
  1. Na het VWO studeren of meteen gaan werken? 
  2. In loondienst werken of een eigen bedrijf starten?
  3. Een huis kopen of een huis huren?
  4. Belasting betalen of belasting ontwijken?
  5. Sparen of beleggen?
  6. Zelf boodschappen doen of boodschappen laten bezorgen?
  7. Zelf schoonmaken of een schoonmaker inhuren?
timer
8:00
timer
2:00

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Zakgeld en/ of bijbaan? 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Lees de tekst boven opdracht 1.1 
Beantwoord daarna de vragen van opdracht 1.1 

Eerder klaar? Ga verder met opdracht 1.2
timer
5:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Chartaal ... of giraal geld?

Slide 16 - Slide

Begrip: zwart werk/ zwart geld meenemen 
Chartaal ... of giraal geld?
Chartaal geld zijn munten en biljetten
Giraal geld is geld op je bankrekening 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Bedragen omrekenen
Kwartaal
Jaar
Week
Maand
Dag
x 4
x 12
x 52
x 365

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Bedragen omrekenen
Kwartaal
Jaar
Week
Maand
Dag

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 1

Je krijgt € 6,- zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?







Stappen:
  1. Eerst reken je het weekbedrag om naar een jaarbedrag: € 6 x 52 = € 312.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het maandbedrag: € 312 : 12 = € 26.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 2

Je krijgt € 30,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?






Stappen:
  1. Eerst reken je het maandbedrag om naar een jaarbedrag: € 30 x 12 = € 360.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het weekbedrag: € 360 : 52 = € 6,92.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 3

Peter moet € 55,- wegenbelasting per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?






Stappen:
  1. In een kwartaal zitten 3 maanden dus € 55 : 3 = € 18,33 per maand.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Maak opdracht 1.2 en 1.3
Klassikaal bespreken na afronding

Eerder klaar? beantwoord de vragen van opdracht 1.4 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1.2 A
Zakgeld 
geen zakgeld
1
2
3
4
5
6
7

Slide 24 - Drag question

"Toon bij leerling" UIT zetten 
H01 Begroten voor iedereen

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
  • Kun je uitleggen wat een begroting is én wanneer deze sluitend is. 
  • Aan het einde van deze les kun je een budgetlijn tekenen.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Begroting
  • Een begroting is een overzicht van alle inkomsten en uitgaven die je verwacht te hebben voor de komende periode 
  • Als je geschatte ontvangsten gelijk zijn aan je geschatte uitgaven heb je een sluitende begroting 
  • Uitgaven > inkomsten? lenen/ bezuinigen/ meer verdienen? 
  • Inkomsten > uitgaven? Sparen/ beleggen/ aflossen? 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

De budgetlijn 
Geeft alle mogelijkheden weer hoe je je budget over 
twee mogelijkheden kunt verdelen. 

Hoe?
  • Bereken twee punten en teken deze in de grafiek
  • Teken de twee punten in  de grafiek
  • Verbind de punten in een rechte lijn 
  • Je kunt nu alle mogelijke combinaties aflezen in de 
    grafiek 

€ 25

€20


€ 15

€ 10


€ 5

€0
€ 0            €5         € 10       € 15         € 20      € 25
sparen
consumeren

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1.9 en 1.11 nakijken? 
Begroting 
Sluitende begroting 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Budgetteren
Uitgaven afstemmen op de inkomsten.

Het Nibud adviseert je uitgaven in drie groepen te verdelen:
- dagelijkse uitgaven;
- vaste lasten;
- Reserveringsuitgaven.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

huishoudelijke uitgaven: uitgaven voor de dingen in je huishouden die je (vrijwel) dagelijks gebruikt
Soorten uitgaven
Waar geef je je geld aan uit?
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Lezen artikel "Studenten leasen steeds vaker" blz. 14  
Maak opdracht 1.14 

timer
15:00

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Reserveren
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand

Voorbeeld:
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Sparen
Ontvangsten - (huishoudelijke uitgaven + vaste laste + reserveringsuitgaven) = sparen 

Spaargeld kun je vrij besteden. 

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Terugblik vorige les
  • 3 soorten uitgaven 
  • verschil tussen sparen en reserveren
  • opgave 1.17 (huiswerk) vragen? 

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

21 september 
  • Toets over hoofdstuk 1 - weging 1 x 
  • Prinsjesdag  

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Prinsjesdag 
  • Troonrede 
  • Rijksbegroting 
  • Miljoenennota  

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Inkomsten overheid
  • Directe belastingen = belastingen die direct door de overheid worden geheven. 
  • Indirecte belastingen = belastingen die via bedrijven worden geheven 
  • Sociale premies = premies voor volks- en werknemersverzekeringen 
  • Winst bedrijven in bezit van overheid 

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten maken
1.18 t/m 1.24 (met uitzondering van 1.19) 

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Terugblik vorige les
  • Prinsjesdag 
  • Ontvangsten overheid 

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Nakijken bouwsteen 1.2 en 1.4

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Bouwsteen 1.2 

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Bouwsteen 1.2 
  • B) Banksaldo eind september = 320 + 504,67 - 107,33 + 57,17 = € 774,51
  • C) Hij komt goed uit. Doel was
    € 650 eind september als reservering te hebben voor computer.  774,51 - 650 = € 124,51 vrij te besteden 

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Bouwsteen 1.2 
  • D)
    jul: uit - 45, ontv. - 100 = 55 nadelig
    aug: uit + 60 =  60 nadelig
    sep: uit + 25 = 25 nadelig
    Totaal = 55 + 60 + 25 = 140 nadelig 
  • Banksaldo was 774,51 - 140 =
    € 634,51
  • E) Nu komt hij rekening houdend met reserve tekort. Saldo is kleiner dan € 650

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Bouwsteen 1.4

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Bouwsteen 1.4
  • Het bedrag dat Madelein zelf moet sparen = 775 – 310 (40% × 775) – 150 (spaargeld) = € 315.
  • Per week spaart ze € 15,08, zodoende moet ze 315/15,08 = 20,9 weken (21 weken) sparen.

Slide 47 - Slide

This item has no instructions