Paragraaf 1.3 t/m bouwstenen

Planning
Leerdoelen en stof bekijken van dinsdag
Bouwstenen hoofdstuk 1

Praktisch
elke les neem je je lesbrief, pen, schrift, rekenmachine en motivatie mee.

1 / 43
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning
Leerdoelen en stof bekijken van dinsdag
Bouwstenen hoofdstuk 1

Praktisch
elke les neem je je lesbrief, pen, schrift, rekenmachine en motivatie mee.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Leerdoelen rijksbegroting
  1. Ik kan enkele inkomsten van de overheid beschrijven: omzet belasting (btw), accijnzen, loon- en inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting
  2. Ik kan enkele uitgaven van de overheid beschrijven: zorg, sociale zekerheid (AOW, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid), onderwijs, justitie en veiligheid, defensie en infrastructuur.
  3. Ik kan op grond van de inkomsten en uitgaven van de overheid bepalen of de overheid een tekort of een overschot heeft op de begroting. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Rijksbegroting 
  • Inkomsten/uitgaven van de overheid.
  • Prinsjesdag
  • Miljoenennota
  • Minister van financiën.
  • 2e kamer vergadert erover.


Slide 6 - Slide

Inkomsten
  • Directe belastingen --> Loon- en inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting.
  • Indirecte belastingen -->  BTW en accijnzen 
 

Slide 7 - Slide

Uitgaven
  • Sociale zekerheid (AOW, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid)
  • Zorg
  • Onderwijs, cultuur en wetenschap
  • Justitie en veiligheid
  • Defensie en infrastructuur


Slide 8 - Slide

Begrotingstekort

Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht

Voorkomen door:
  • Bezuinigen op uitgaven
  • Inkomsten verhogen
  • Eventueel geld lenen
Begrotingsoverschot

Als de overheid meer inkomsten dan uitgaven verwacht

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Klassikale vragen
  • Hoe ontstaat een begrotingstekort?
  • Hoe ontstaat een begrotingsoverschot?
  • Wat kan er gebeuren als de 2e kamer besluit om te bezuinigen op politie en het onderwijs?
  • Wat moet de overheid doen bij de miljoenennota van 2014 (zie volgende dia).

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Sparen
Ontvangsten - (huishoudelijke uitgaven + vaste laste + reserveringsuitgaven) = sparen 

Spaargeld kun je vrij besteden. 

Slide 14 - Slide

Reserveren
Bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand 
 Voorbeeld:
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.

Slide 15 - Slide

huishoudelijke uitgaven: uitgaven voor de dingen in je huishouden die je (vrijwel) dagelijks gebruikt
Soorten uitgaven
Waar geef je je geld aan uit?
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 16 - Slide

Bouwsteen 1.1
Formule --> Y=(24-V) x 15 x 5
A) Hoe hoog is het inkomen wat Natesh maximaal kan verdienen per week?
C) Hoe hoog is het inkomen van haar als zij kiest voor 14 uur per dag aan vrije tijd?

Slide 17 - Slide

Bouwsteen 1.1
Formule --> Y=(24-V) x 15 x 5
A) Y=(24-0) x 15 x 5= €1800
C) Y=(24-14) x 15 x 5= €750

Slide 18 - Slide

Bouwsteen 1.1

Slide 19 - Slide

Bouwsteen 1.1
Formule --> Y=(24-V) x 15 x 5
E) Y=(24-10) x 15 x 5= €1050 

Slide 20 - Slide

Bouwsteen 1.1
Formule --> Y=(24-V) x 15 x 5
F) Y=(24-8) x 15 x 5= €1200 

Slide 21 - Slide

Bouwsteen 1.2 

Slide 22 - Slide

Bouwsteen 1.2 
  • B) Banksaldo eind september = 320 + 504,67 - 107,33 + 57,17 = € 774,51
  • C) Hij komt goed uit. Doel was
    € 650 eind september als reservering te hebben voor computer.  774,51 - 650 = € 124,51 vrij te besteden 

Slide 23 - Slide

Bouwsteen 1.2 
  • D)
    jul: uit - 45, ontv. - 100 = 55 nadelig
    aug: uit + 60 =  60 nadelig
    sep: uit + 25 = 25 nadelig
    Totaal = 55 + 60 + 25 = 140 nadelig 
  • Banksaldo was 774,51 - 140 =
    € 634,51
  • E) Nu komt hij rekening houdend met reserve tekort. Saldo is kleiner dan € 650

Slide 24 - Slide

Extra opdracht

Slide 25 - Slide

Extra opdracht
  • Het bedrag dat Madelein zelf moet sparen = 775 – 310 (40% × 775) – 150 (spaargeld) = € 315.
  • Per week spaart ze € 15,08, zodoende moet ze 315/15,08 = 20,9 weken (21 weken) sparen.

Slide 26 - Slide

Voorbeeld 1

Je krijgt € 8,- zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?








Slide 27 - Slide

Voorbeeld 1

Je krijgt € 8,- zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?







Stappen:
  1. Eerst reken je het weekbedrag om naar een jaarbedrag: € 8 x 52 = € 416.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het maandbedrag: € 416 : 12 = € 34,67.

Slide 28 - Slide

Voorbeeld 2

Je krijgt € 30,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?






Stappen:

Slide 29 - Slide

Voorbeeld 2

Je krijgt € 30,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?






Stappen:
  1. Eerst reken je het maandbedrag om naar een jaarbedrag: € 30 x 12 = € 360.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het weekbedrag: € 360 : 52 = € 6,92.

Slide 30 - Slide

Voorbeeld 3

Peter moet € 55,- wegenbelasting per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?






Stappen:
  1. In een kwartaal zitten 3 maanden dus € 55 : 3 = € 18,33 per maand.

Slide 31 - Slide

Voorbeeld 3

Peter moet € 55,- wegenbelasting per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?






Stappen:
  1. In een kwartaal zitten 3 maanden dus € 55 : 3 = € 18,33 per maand.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

0

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video