This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Herhaling voor de toets
Slide 2 - Slide
Wat moeten jullie weten?
Tekstdoel
Tekstsoort
Inleiding
Middenstuk
Slot
Alinea
Onderwerp
Deelonderwerp
Titel
Tussenkopje
Slide 3 - Slide
Ook moeten jullie het volgende kennen en kunnen!
Oriënterend lezen
Grondig lezen
Globaal lezen
Kernzin
Overige zinnen
Hoofdzaak
Bijzaak
Hoofdgedachte
Tekstvorm: instructie
Alineaopbouw
Uitbreiding kernzin
Slide 4 - Slide
Wat weten jullie nog? Noem de tekstdoelen!
Slide 5 - Open question
De tekstdoelen zijn:
Amuseren
Informeren
Overtuigen
Overhalen/activeren
Slide 6 - Slide
Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Roman, strip, kort verhaal
B
Nieuwsbericht, instructie
C
Ingezonden brief
D
Reclamefolder, advertentie
Slide 7 - Quiz
Welk tekstdoel hoort bij een studieboek?
A
Amuserend
B
Informerend
C
Overtuigend
D
Activerend
Slide 8 - Quiz
Welk tekstdoel hoort bij een reclamefolder?
Slide 9 - Open question
Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel overtuigen:
A
Geboortekaartje
B
kort verhaal
C
Uitnodiging
D
Ingezonden brief
Slide 10 - Quiz
Opbouw van een tekst.
Een tekst bestaat uit een:
Inleiding
Middenstuk
Slot
Slide 11 - Slide
De inleiding
Een inleiding bestaat uit één of meer alinea’s en heeft als functies aandacht trekken van de lezer en het introduceren van het onderwerp.
Aandacht trekken kan je bijvoorbeeld door:
Het vertellen van een verhaaltje of anekdote over iets dat je hebt gelezen of meegemaakt (een anekdote = grappig en kort verhaal over iets dat echt gebeurd is).
In te gaan op een actuele gebeurtenis. Je vertelt iets wat op dat moment veel aandacht krijgt in de publiciteit.
De voorgeschiedenis te vertellen. Je gaat in op hoe men in het verleden omging met het onderwerp en maakt daarmee de lezer nieuwsgierig naar de huidige stand van zaken.
Het belang van de lezer bij de zaak te benadrukken. Je maakt de lezer attent op de voordelen die hij kan hebben bij het lezen van je artikel.
Slide 12 - Slide
Het middenstuk
In het middenstuk werk je je onderwerp uit. Je behandelt de deelonderwerpen in een volgorde die wordt bepaald door de structuur waarvoor je hebt gekozen in de inleiding.
Slide 13 - Slide
Het slot
In het slot kom je terug op de in de inleiding gestelde vraag of gegeven probleemstelling. Je kan een korte samenvatting geven, je conclusie geven, een afweging maken, een oproep of aanbeveling doen of je verwachtingen uitspreken.
Slide 14 - Slide
Hoe noem je het kopje boven een alinea?
Slide 15 - Open question
Leg uit wat een deelonderwerp is!
Slide 16 - Open question
Hoe heet de zin van een alinea waar de belangrijkste tekst in staat?
A
Hoofdzin
B
Bijzin
C
Kernzin
D
Bijzaak
Slide 17 - Quiz
Waar vind je de kernzin meestal?
A
In het midden van de alinea
B
De eerste zin van de alinea
C
De hele alinea
D
De laatste zin van de alinea
Slide 18 - Quiz
Wat is het verschil tussen het onderwerp en een deelonderwerp.
Slide 19 - Open question
Waar vind je de titel van een tekst?
A
Onderaan de tekst
B
Middenin de tekst
C
Boven de tekst
D
Boven de tweede alinea
Slide 20 - Quiz
Wat is een tussenkopje?
Slide 21 - Open question
Een tekst lezen
Als je een tekst leest, dan kan dat op verschillende manieren.
Je kan de tekst globaal lezen.
Je kan de tekst grondig lezen.
Je kan de tekst oriënterend lezen.
Slide 22 - Slide
Leg uit wat het verschil tussen deze manieren van lezen is.
Slide 23 - Open question
Wat is het verschil tussen hoofdzaak en bijzaak van een tekst?
Slide 24 - Open question
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Waar het over gaat
B
Wat de schrijver wil zeggen
C
In één zin waar de tekst over gaat.
D
Waar de schrijver aan dacht
Slide 25 - Quiz
Hoe noemen we waar de tekst over gaat en hoe noemen we de rest?
A
Hoofdzaak en bijzaak
B
Hoofdgedachte en bijgedachte
C
Belangrijke en minder belangrijke informatie
D
Hoofdzin en bijzin
Slide 26 - Quiz
Aan het werk
Klas 1:
Maken oefening klas 1 (zie huiswerk Magister van vandaag)
Klas 2:
Maken oefening klas 2 (zie huiswerk Magister van vandaag)