5.3 Zouthydraten.

5.3 Zouthydraten
Leerdoelen:
- Wat zijn zouthydraten en hoe worden ze gevormd?
- Hoeveel water kan een zout opnemen en hoe reken je dat uit?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

5.3 Zouthydraten
Leerdoelen:
- Wat zijn zouthydraten en hoe worden ze gevormd?
- Hoeveel water kan een zout opnemen en hoe reken je dat uit?

Slide 1 - Slide

Vandaag
- weten wat een zouthydraat is
- paar toepassingen noemen
- de naam en formule van een zouthydraat kunnen noemen
- rekenen aan zouthydraten

Slide 2 - Slide

zouthydraten
Sommige zouten lossen op in water (hydratatie)
Dit gebeurt als er genoeg water is om ionen uit het kristalrooster los te "trekken"

Sommige zouten nemen water op (hydraatvorming)
water IN het kristalrooster (kristalwater)

Slide 3 - Slide

Waar kun je hydraten voor gebruiken?
In de volgende filmpjes zie je wat belangrijke toepassingen:
  1. wijnvlek verwijderen met tafelzout (natriumchloride)
  2. geurvreter in je schoen maken (natriumcarbonaat of soda)
  3. silicagel 
  4. het aantonen van water met wit kopersulfaat

Slide 4 - Slide

Silicagel

In het zakje dat je vaak bij nieuwe schoenen in de doos aantreft wordt silicagel gebruikt.

Silicagel is opgebouwd uit silicium- en zuurstofatomen die in een groot netwerk zitten. In de figuur hierboven is een stukje van het netwerk aan de rand van een korrel getekend. 

Slide 5 - Slide

Gips als hydraat
In plaats van silicagel kan ook een zout als vochtvreter gebruikt worden.
Je kan gipspoeder (systematische naam: calciumsulfaat) gebruiken om water op te nemen.
 

Slide 6 - Slide

Voorbeeld
Wit kopersulfaat REAGENS voor water

Slide 7 - Slide

Voorbeeld
Wit kopersulfaat REAGENS voor water
Vormt hydraat

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
Wit kopersulfaat REAGENS voor water
Vormt hydraat
Kopersulfaatpentahydraat
(Let op faseaanduiding!)

Slide 9 - Slide

Hydraat naamgeving
  • Een zouthydraat wordt weergegeven als zout en de hydraten erachter met een punt
  • CaSO4 . 2H2O
  • calciumsulfaatdihydraat

  • Naam zout + hoeveel hydraten (telling in Binas T66-C)

Slide 10 - Slide

Wat is de naam van dit zouthydraat?

Slide 11 - Slide

Wat is de naam van dit zouthydraat?
Natriumfosfaatdodecahydraat

Slide 12 - Slide

Water uit het hydraat krijgen
zouthydraat is droog en vast
Wanneer je een zouthydraat verwarmd, komt het water vrij
-omdat je het moet verwarmen, is dit een endotherm proces
-hydraatvorming is dus exotherm
(wordt warm)

Slide 13 - Slide

Rekenen met hydraten
Karel wil onderzoeken of gips kristalwater bevat. Hij weet dat gips bestaat uit calciumsulfaat, maar is er niet zeker van of er ook kristalwater in het rooster is ingebouwd.
Gips blijkt inderdaad kristalwater te bevatten. Nadat Karel heeft aangetoond dat er kristalwater in het gips zit, wil hij bepalen hoeveel kristalwater het gips bevat. Hij doet een experiment, waarbij hij 5,00 g gips afweegt in een indampschaaltje. Vervolgens verwarmt hij het gips gedurende een geruime tijd. Na verwarmen weegt hij de inhoud van schaaltje opnieuw en het blijkt nog maar 3,90 g te bevatten.

Slide 14 - Slide

Rekenen met hydraten
Het gips woog eerst 5,00 g en na verwarmen nog maar 3,90 g, dus is er 1,10 g water uitgestookt. 
Stel de formule voor gips op: CaSO4 · xH2O, dan is de reactievergelijking voor het verwarmen:
CaSO4 · xH2O (s) --> CaSO4 (s) + x H2O


Slide 15 - Slide

Rekenen met hydraten
CaSO4 · xH2O (s) --> CaSO4 (s) + x H2O
CaSO4: m = 3,90 g M = 136,08 g/mol n = m / M = 0,0287 mol
H2O: m = 1,10 g M = 18,02 g/mol n = m / M = 0,0610 mol
De molverhouding tussen CaSO4 en H2O is dus
0,0287 : 0,0610 = 1 : 2,13. Dus x = 2

Slide 16 - Slide

Rekenen met hydraten
Calciumchloride kan water vanuit de lucht opnemen in zijn kristalrooster en vormt dan calciumchloridehexahydraat

Bereken hoeveel gram water kan worden opgenomen door 15 gram calciumchloride.


Slide 17 - Slide

C
Calciumchloride = CaCl
Dus calciumchloridehexahydraat = CaCl   6 H O

De reactievergelijking is dus:
 
De molverhouding van calciumchloride en water is
1:6, dus 1 mol calciumchloride kan 6 mol water opnemen.


2

2            2 

Slide 18 - Slide

calcium is 40,078 gram per mol, chloor is 35,453 gram per mol
dus calciumchloride is 110,98 gram per mol.
je hebt 15 gram calciumchloride, dus:
15 gram/110,98 gram per mol = 0,135 mol calciumchloride
molverhouding 1:6, dus 0,135x6 = 0,810 mol water.
zuurstof is 16,00 g/mol, waterstof is 1,008 g/mol, dus water = 18,016 g/mol.
0,810 mol x 18,016 gram/mol = 14,610 gram water.
15 gram calciumchloride kan 14,610 gram water opnemen.
molverhouding = 1:6

Slide 19 - Slide

5.3 Zouthydraten
Leerdoelen:
- Wat zijn zouthydraten en hoe worden ze gevormd?
- Hoeveel water kan een zout opnemen en hoe reken je dat uit?

Slide 20 - Slide