Blok 2- Lezen

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2.4
1.
Lesopening
2.
Lesdoelen
3.
Mini-check & Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2.4
1.
Lesopening
2.
Lesdoelen
3.
Mini-check & Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands op tafel op bladzijde 74



Slide 2 - Slide

2. Lesdoelen 
Aan het eind van deze les:
- kun je meningen en argumenten onderscheiden
- kun je onderscheiden of een schrijver wel of niet zijn eigen mening geeft
- weet je hoe je examenvragen het best kunt aanpakken

Slide 3 - Slide

Een feit:

  • Een feit kun je controleren.
  • Een feit is iets wat echt zo is.

  • Een week heeft 7 dagen.
  • Een jaar heeft 4 seizoenen.
  • Ik heb een hond en hij heet Flint.

  • Van deze uitspraken kun je checken of het waar is.
  • Kun je het bewijzen? Dan is het een feit.
  • Het heeft geen zin om te discussiëren over feiten, omdat ze aantoonbaar vast staan. 

Slide 4 - Slide

Noem een feit over spruitjes, maak er een complete zin van.

Slide 5 - Open question

Wat is geen feit?
A
spruitjes smaken smerig
B
spruitjes zijn vies
C
spruitjes smaken bitter
D
spruitjes zijn gezond

Slide 6 - Quiz

Mening
Wat iemand vindt.
Je kan het eens of oneens zijn met een mening.

Ik houd van sporten.
Ik vind dit een mooi gebouw.

Slide 7 - Slide

Welk antwoord bevat een mening?
A
Ik vind een briefje van 20.
B
Ik vind hem een aardige jongen.
C
Hij is 16 jaar oud.
D
Ik houd het briefje van 20 voor mezelf

Slide 8 - Quiz

Feit:
Een feit is iets wat vaststaat.
Een feit is bewezen.
Bijvoorbeeld: Het gras is groen.

Mening:
Een mening is iets wat je vindt.
Bijvoorbeeld: Zuurkool is niet lekker.

Slide 9 - Slide

Feit
De waarheid


Mening
Wat iemand vindt

Slide 10 - Slide


Als je iets vindt, is dat je mening.
De reden voor je mening is een argument.


Slide 11 - Slide

Argumenten
  • Argumenten gebruik je om een ander te overtuigen van jouw mening.
  • Je legt uit waarom je een bepaalde mening hebt, oftewel je onderbouwt je mening.
  • Een goed argument is geldig en juist

Slide 12 - Slide

Argumenten 
  • Een reden bij je mening.
  • Uitleg bij je mening.
  • Een bewijs bij je mening.
  • Kun je herkennen aan de woorden: omdat en want.
Voorbeeld: 
Ik vind die televisie erg duur, want hij kost €800 en dat is mijn maandsalaris. 




Slide 13 - Slide

Argumenten
Bij een mening geef je een argument.
Een argument is uitleg en ondersteuning bij jouw mening.
Een mening zonder argument is niets waard!
Dus NIET: Ik vind het stom, want dat is mijn mening.
Dus WEL: Ik vind het stom, want het is veel werk.
Je herkent een argument aan woorden als want, omdat en daarom.

Slide 14 - Slide

Waar zie je een argument?
A
Ik vind cavia's suffe dieren.
B
Cavia's slapen met hun ogen open.
C
Cavia's zijn gezellig, want ze piepen als de koelkast opengaat.
D
Cavia's worden meestal ongeveer vijf jaar oud.

Slide 15 - Quiz

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig opdracht 1 t/m 6 op blz 74 t/m 84




Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je je leesboek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 16 - Slide

7. Evaluatie 
Hoe ging de les?
Zijn er opdrachten waar je moeite mee had?
Heb je nog ergens vragen over? 

- kun je meningen en argumenten onderscheiden?
- kun je onderscheiden of een schrijver wel of niet zijn eigen mening geeft?
- weet je hoe je examenvragen het best kunt aanpakken?

Slide 17 - Slide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk: 
Maandag 25 november 
Opdracht 1 t/m 6 op blz 74 t/m 84

Toetsen: 
-


Slide 18 - Slide