19.2 Beweging in spiervezels 6V 24/25

Doel 19.2
Je leert hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt 
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle & langzame spiervezels





1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 36 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Doel 19.2
Je leert hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt 
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle & langzame spiervezels





Slide 1 - Slide

Bouw skeletspieren
Spiervezel is opgebouwd uit samengesmolten spiercellen. Deze cellen hebben meerdere kernen.
BINAS 90C

Slide 2 - Slide

Waarom zitten er meerdere kernen in een spiercel?

Slide 3 - Slide

Meer kernen in een spiercel
Spiercellen hebben meerdere kernen om hun grote omvang en hoge metabolische eisen te kunnen managen, en om ervoor te zorgen dat ze snel kunnen reageren op de behoeften van het spierweefsel.

Slide 4 - Slide

Bouw van skeletspieren
Elke spiervezel bevat contractiele filamenten:
actine en myosine
Deze filamenten kunnen langs elkaar glijden waarbij de
spiervezel korter en dikker wordt.
De filamenten kunnen NIET uit elkaar glijden, alleen
uit elkaar getrokken worden.



BINAS 90C

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Het deel tussen twee Z-lijnen (membranen) heet een sarcomeer;  de kleinste eenheid van een spiervezel die kan samentrekken

  • lichte I-banden
  • donkere A-banden

Slide 7 - Slide

Skeletspieren
  • Dwarsgestreept spierweefsel
  • Zitten met pezen vast aan je botten
  • Onder controle van de wil = bewust
  • Werkt snel, maar is snel vermoeid
  • Werken vaak samen: antagonisten/ antagonistisch paar

Slide 8 - Slide

Gladde spieren
  • Geen strakke rangschikking van de fibrillen
  • Geen vergroeiing of onderlinge verbindingen
  • Vaak twee lagen met andere oriëntatie (kring- en lengtespieren)
  • Niet bewust - reageren op prikkels van autonoom zenuwstelsel
  • Werken langzamer maar langer en ze zijn onvermoeibaar
  • In bloedvaten, bronchiën, maag, darmen, baarmoeder en blaas

Slide 9 - Slide

Hartspieren
  • Dwarsgestreept spierweefsel met vertakkingen. 
  • Via Gap-junctions verbonden (netstructuur) waardoor
      gecoördineerde samentrekking kan plaatsvinden.
  • Onbewust.
  • Onvermoeibaar.

Slide 10 - Slide

Gecoördineerd samentrekken
Impulsoverdracht in een spier vindt plaats in een neuromusculaire synaps (= motorisch eindplaatje). 
Spiervezels verbonden met hetzelfde motorische axon vormen een motorische eenheid:
zij trekken tegelijk samen.

Slide 11 - Slide

Motorische eenheid

Alle spiervezels die door één neuron worden aangestuurd
motorsch
eindplaatje

Slide 12 - Slide

Impuls 
1. impuls komt aan bij het
motorische eindplaatje

Slide 13 - Slide

Impuls 
2. acetylcholine komt vrij

Slide 14 - Slide

Impuls 
3. Het sarcolemma (cel-
membraan van de spier-
vezel) depolariseert.
Impuls bereikt sarco-
plasmatisch reticulum
via de t-buisjes.

Slide 15 - Slide

Impuls 
4. Ca2+ stroomt uit het 
sarcoplasmatisch 
reticulum in de 
spiervezel 

Slide 16 - Slide

Impuls 
5. Myosine en 
actine schuiven in elkaar,
de spier wordt korter
=contractie

Slide 17 - Slide

Impuls 
6. Ca2+ pompen in het 
SR pompen het Ca2+ 
weer terug in het SR

Slide 18 - Slide

Sarcomeer
Door de rangschikking
van myosine en actine 
(eiwitten) ontstaan de
dwarse strepen.

Slide 19 - Slide

Sarcomeer
Door het in elkaar 
schuiven van de 
actine en myosine
filamenten kan de 
spier samentrekken.

Slide 20 - Slide

Actine/ myosine





A. Door Ca2+ instroom kan een actieve myosinekop binden aan het actine 

Slide 21 - Slide

Actine/ myosine





B. ADP laat los van het myosinekopje, daardoor buigt het myosinekopje -> actine verplaatst tov myosine

Slide 22 - Slide

Actine/ myosine





C. ATP bindt aan het inactieve myosinekopje, myosine laat los van actine

Slide 23 - Slide

Actine/ myosine





D. ATP wordt ADP + P (mbv ATP-ase), de energie die vrijkomt wordt gebruikt voor het opnieuw buigen van het myosinekopje

Slide 24 - Slide

Actine/ myosine
Elke ronde verkort de spier
met 1%
Maximaal 30% verkorting

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Antagonisten
Spieren kunnen alleen uit zichzelf korter worden, niet verlengen. Hiervoor is een antagonist nodig.

Slide 27 - Slide

Antagonisten
Spieren werken in koppels. Als de ene spier aanspant ontspant de andere.
Bijvoorbeeld buig- en strekspier bovenarm (biceps/ triceps).

De antagonist levert de externe kracht die nodig is om de actine- en myosinefilamenten weer uit elkaar te trekken en de spier te verlengen.

Slide 28 - Slide

Spierspoeltje
registreert spierspanning

Slide 29 - Slide

Peeslichaampje
registreert rek in de pees

zorgt voor peesreflex bij te grote rek ter voorkoming van schade aan spieren

Slide 30 - Slide

Gladde spieren
Kring- en lengtespieren/ straalspieren zijn elkaars antagonisten.

Slide 31 - Slide

Hartspieren
Hartspiervezels ontspannen doordat het hart volstroomt met bloed - dit levert de externe kracht die nodig is om de myosine-en actinefilamenten weer uit elkaar te trekken.

Slide 32 - Slide

Snelle en langzame spieren
Hoeveelheid langzame en snelle spiervezels is genetisch bepaald maar kan worden gewijzigd door training

Slide 33 - Slide

Snelle en langzame spieren
Krachttraining zorgt voor de verhoging van het aantal myosine en actine filamenten (spiergroei). 

Slide 34 - Slide

Snelle en langzame spieren
Duurtraining verhoogt het aantal mitochondriën per cel en verhoogt de doorbloeding (uithoudingsvermogen)

Slide 35 - Slide

Doel 19.2
BINAS 88A - motorisch eindplaatje
BINAS 88I - neurotransmitters (acetylcholine)
BINAS 90B - langzame en snelle spiervezels
BINAS 90C - bouw dwarsgestreepte spier


Slide 36 - Slide