Examentraining 5

Je ziet dat een tram je tegemoetkomt, mag je op de doorgaande rijbaan rechtdoor rijden terwijl de trambestuurder links afslaat?
A
Nee, je moet de trambestuurder voor laten gaan.
B
Ja, je hebt voorrang en mag dus doorrijden.
C
Ja, maar je accepteert de fout van de trambestuurder en laat hem voor gaan.
1 / 42
next
Slide 1: Quiz
RijopleidingBeroepsopleiding

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Je ziet dat een tram je tegemoetkomt, mag je op de doorgaande rijbaan rechtdoor rijden terwijl de trambestuurder links afslaat?
A
Nee, je moet de trambestuurder voor laten gaan.
B
Ja, je hebt voorrang en mag dus doorrijden.
C
Ja, maar je accepteert de fout van de trambestuurder en laat hem voor gaan.

Slide 1 - Quiz

Deze begeleider gebruikt een rode vlag. In deze situatie mogen ook rode lichten of bord F 10 gebruikt worden. Wat is hierover bepaald?
A
De begeleider mag rode lichten, bord F10 of rode vlag gebruiken.
B
De begeleider mag de rode vlag in combinatie met rode lichten gebruiken.
C
De begeleider mag het rode vlag alleen in combinatie met bord F10 gebruiken.

Slide 2 - Quiz

Je ziet een weg die aanzet tot polderblindheid. Je ziet daardoor het kruispunt te laat. Hoe komt het dat je het kruispunt niet ziet?
A
Door de bomen en bladeren.
B
Eentonig verkeersbeeld.
C
Coulissezicht.

Slide 3 - Quiz

Je zicht is 100 meter en je rijdt 80km per uur. Hoeveel meter moet je volgafstand zijn?
A
60 m.
B
80 m.
C
120 m.

Slide 4 - Quiz

Bij hoeveel meter zicht mag je mistachterlichten voeren?
A
Minder dan 100m.
B
Minder dan 40m.
C
Minder dan 80m.

Slide 5 - Quiz

Wanneer mag je mistachterlichten voeren?
A
Bij een hevige regenval.
B
Bij een sneeuwval met een zicht van 40 m.
C
Bij mist met een zicht van 100 m.

Slide 6 - Quiz

Mag een 17- jarige met een begeleider die naast hem zit een aanhangwagen voortbewegen?
A
Ja, alleen een aanhangwagen dat voor categorie B geschikt is.
B
Ja, elke aanhangwagen.
C
Nee, hij moet daarvoor categorie B+E hebben.

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de belangrijkste handelingen Bij in- en uitvoegen in de juiste volgorde.
A
Snelheid, kijkgedrag en gebruik maken van de beschikbare ruimte.
B
kijkgedrag, snelheid regelen en gebruik maken van de beschikbare ruimte.
C
Gebruik maken van de beschikbare ruimte, snelheid en kijkgedrag.

Slide 8 - Quiz

Je ziet een aangegeven blauwe parkeerschijfzone, wie mogen hier parkeren?
A
Bestuurders met een parkeerschijf.
B
Motorvoertuigen en motoren met een parkeerschijf.
C
Motorvoertuigen op meer dan 2 wielen met een parkeerschijf.

Slide 9 - Quiz

Bij een weefvak willen 2 bestuurders van rijstrook wisselen. De rechter bestuurder wil naar links en u wil naar rechts.
Hoe lost u dit op?
A
Je geeft gas bij en haalt de auto in.
B
Je blijft op de linkerrijstrook rijden.
C
Je vermindert je gas en laat de auto voor je uitvoegen.

Slide 10 - Quiz

Je rijdt op deze weg. Je ziet dit bord. Mag je hier links afslaan?
A
Nee, er sprake is van een eenrichtingsweg.
B
Ja, je mag links afslaan.
C
Nee, je mag niet afslaan.

Slide 11 - Quiz

Moet u nu volgens het RVV 1990 de bus voor laten gaan
A
Ja ik moet de bus de gelegenheid geven om bij de halte weg te rijden en van rijstrook te wisselen.
B
Ik hoef de bus enkel de gelegenheid te geven om bij de halte weg te rijden.
C
Ik moet de bus altijd voor laten gaan dus ook nu.

Slide 12 - Quiz

Wat is hier geregeld volgens het RVV?
A
Je moet de lijnbus voorrang verlenen.
B
Je moet de autobus in de gelegenheid stellen.
C
Je moet autobussen en lijnbussen in de gelegenheid stellen om weg te rijden.

Slide 13 - Quiz

Bij welke van de onderstaande situatie moet je stadslichten en achterlichten voeren?
A
Op een vluchthaven langs een autoweg.
B
In de berm langs een 80km weg.
C
Bij een tankstation langs een autosnelweg.

Slide 14 - Quiz

Wat is de toegestane maximumsnelheid voor een bromfiets wanneer de bestuurder buiten de bebouwde kom rijdt en gebruik maakt van de rijbaan?
A
35km per uur.
B
45km per uur.
C
40km per uur.

Slide 15 - Quiz

Je hebt een personenauto met 3 zitplaatsen op de achterbank. Je hebt meer dan 3 gordels voor de passagiers. Hoeveel personen mogen op de achterbank vervoerd worden?
A
3 personen.
B
2 personen.
C
4 personen.

Slide 16 - Quiz

Je ziet in de verte een politieauto met zwaailichten aan, is dit een voorrangsvoertuig?
A
Ja, je moet de politieauto voorrang verlenen.
B
Nee, hij moet optische signalen voeren.
C
Nee, hij moet optische en geluidsignalen voeren.

Slide 17 - Quiz

Wat wordt bedoeld met de capaciteit van een weg?
A
Het aantal voertuigen dat per rijstrook toelaatbaar is.
B
Het hoeveelheid verkeer dat per bepaalde tijd op de weg kan worden toegelaten.
C
De verkeersdrukte per een bepaalde momenten.

Slide 18 - Quiz

Wat wordt hier aangegeven?
A
Einder rijstrook.
B
De rijstrook is gestremd.
C
Verboden om in te halen.

Slide 19 - Quiz

Het kruispunt op deze weg is moeilijk herkenbaar, hoe komt dat?
A
Te weinig tegenliggers.
B
Eentonig verkeersbeeld.
C
Te weinig kruispunten.

Slide 20 - Quiz

Waarom is de middenas hier langer dan normaal?
A
Overschrijden van deze streep levert meer risico op dan normaal.
B
Een inhaalverbod, de markering gaat over in een doorgetrokken streep.
C
Nadering van een voorrangsweg of een voorrangskruispunt.

Slide 21 - Quiz

Je ziet het verkeerslicht op geel springen. Wat doe je?
A
Je rijdt snel door.
B
Je remt gepast af en ontkoppelt op het laatst moment.
C
Je ontkoppelt in de hoogste versnelling en remt gepast af.

Slide 22 - Quiz

Waar moet je de koelvloeistof bijvullen?
A
Motorblok 3.
B
Radiator 9.
C
Expansievat 2.

Slide 23 - Quiz

Je nadert een volledig kruispunt. Je ziet dat er sneeuw op de weg ligt. Ook uit het tegenovergestelde richting komt er een fietser, die rechtdoor wilt rijden. Jij wilt links afslaan, wat doe je in deze situatie?
A
Je maakt oogcontact met de fietser en wacht af.
B
Je laat de fietser voor gaan.
C
Je verleent de fietser voorrang.

Slide 24 - Quiz

Welke cruise control behoud de afstand tot uw voorligger?
A
De adaptieve cruise control
B
De reguliere cruise control
C
De sensitieve cruise control

Slide 25 - Quiz

Hoe lang duurt een praktijkexamen bij het CBR voor het rijbewijs categorie B?
A
Ten minste 35 minuten.
B
Ten minste 25 minuten.
C
Ongeveer/maximaal 55 minuten.

Slide 26 - Quiz

U wil hier een fietser inhalen, hoe doet u dat?
A
Scannen richting aangeven en u wisselt van rijstrook.
B
Zoveel mogelijk naar links zodat er voldoende ruimte is tussen jou en de fietser.
C
Scannen en je rijdt midden op de rijbaan.

Slide 27 - Quiz

Wanneer mag je mistlicht aan de achterzijde voeren?
A
Bij een hevige regenval.
B
Bij een sneeuwval, waarbij het zicht minder is dan 49 m.
C
Bij mist, waarbij het zicht minder is dan 100m.

Slide 28 - Quiz

Je ziet dat hier daadwerkelijk wordt gelost. Waar moet je verkeersinzichtelijk rekening mee houden?
A
Dat automobilisten kort parkeren op deze locatie parkeren.
B
Dat je voldoende ruimte geeft voor de mensen die aan het laden en lossen zijn.
C
Dat je daar met je auto mag stilstaan.

Slide 29 - Quiz

Wanneer doe je de richtingwijzer uit bij het verlaten van een parkeerplaats?
A
Wanneer je uiterste links rijdt.
B
Wanneer je recht op de rijbaan bent.
C
Direct na het wisselen.

Slide 30 - Quiz

Wat zorgt ervoor dat op de snelweg uw auto afwijkt van de rechte lijn?
A
De tonronding van de weg.
B
De verkante strook
C
De weg verkanting

Slide 31 - Quiz

Welke weggebruikers kunt u hier verwachten?
A
Voetgangers, fietsers, bromfietsers en gehandicaptenvoertuigen.
B
Voetgangers, fietsers en bromfietsers.
C
Fietsers, bromfietsers en gehandicaptenvoertuigen.

Slide 32 - Quiz

Hoe is de voorrang geregeld?
A
De snorfietser moet de auto`s voorrang verlenen.
B
De blauwe auto moet de de lesauto voorrang verlenen.
C
De blauwe auto moet de lesauto voor laten gaan.

Slide 33 - Quiz

Je ziet een rijbaan. Aan de linkerkant zie je wegwerkzaamheden. Je ziet aan de linkerkant een afzetting. Aan de rechterzijde zie je dit bord. Welke verplichting hebben tegemoetkomende bestuurders?
A
De bestuurders moeten je voor laten gaan.
B
Je moet de bestuurders voor laten gaan.
C
Alle weggebruikers moeten je voor laten gaan.

Slide 34 - Quiz

Je ziet een foto van een rotonde met een vrij liggend fietspad. Je ziet dat een man met een kinderwagen de toe leidende weg reeds aan het oversteken is en dat hij daarbij gebruik maakt kanalisatiestrepen. Wat is geregeld voor wat betreft deze situatie.
A
Jij moest de voetganger voor laten gaan.
B
Jij moet de voetganger voorrang verlenen.
C
De voetganger had jou voor moeten laten gaan.

Slide 35 - Quiz

Wie mogen een kruispunt niet blokkeren?
A
Alle weggebruikers.
B
Bestuurders.
C
Bestuurders van motorvoertuigen.

Slide 36 - Quiz

Deze dame rijdt op de rijbaan zij volgt nu de regels voor..
A
Weggebruikers
B
Voetgangers
C
Bestuurders

Slide 37 - Quiz

Welke verlichting moet een fiets voeren.
A
Voor dimlicht, kleur wit.
B
Voor wit of gele licht.
C
Voor en achter knipperlicht.

Slide 38 - Quiz

Hoe heet een weg met gescheiden rijrichting waar in- en uitvoegend verkeer alleen bij aansluitingen de doorgaande rijden op en af kan rijden?
A
Erftoegangsweg.
B
Gebiedsontsluitingsweg.
C
Stroomweg.

Slide 39 - Quiz

U rijdt met te hoge snelheid op deze rotonde met negatieve verkanting. Wanner zult u daar de meeste hinder van ondervinden?
A
Bij het oprijden.
B
Bij kwart rond.
C
Bij half rond.

Slide 40 - Quiz

Brandstof besparen rijden is belangrijk in deze tijden. Wat zijn 1 van 3 de punten (a, b, c) volgens de rijprocedure om brandstof te besparen?
A
Rijden met de juiste bandenspanning.
B
Bij het naderen van kruispunten vroegtijdig gekoppeld remmen.
C
kruispunten in de laagste versnelling berijden.

Slide 41 - Quiz

Wat is de vuistregel voor het juiste schakelmoment in de rijstijl van het nieuwe rijden?
A
Bij benzinemotoren schakelen tussen 2000 en 2500 toeren, bij dieselmotoren tussen 1500 en 2000 toeren..
B
Bij benzinemotoren en dieselmotoren schakelen tussen 2000 en 2500 toeren.
C
Bij benzinemotoren en dieselmotoren schakelen tussen 1500 en 2500 toeren.

Slide 42 - Quiz