De verpleging van een zorgvrager met een dwarslaesie brengt de volgende specifieke aandachtspunten met zich mee.
Houding en beweging
De zorgvrager moet met zijn nog aanwezige spierkracht goed in beweging blijven, dit om contracturen te voorkomen en de bloedcirculatie te bevorderen. De verlamde lichaamsdelen kunnen met behulp van de fysiotherapeut passief geoefend worden. Ook kan de fysiotherapeut spieren rekken. Dit rekken moet langzaam en langdurig gebeuren, zodat de spier langer wordt en na het rekken op voldoende lengte is om te kunnen ontspannen. Het effect van een half uur rekken kan tot een dag aanhouden. Bij de transfer van zorgvragers met een dwarslaesie maak je gebruik van een tillift. Zorgvragers met een lage dwarslaesie hebben meestal een goede handfunctie. Bij hen kun je bij de transfer gebruikmaken van een transferplank/glijplankje: de zorgvrager kan dan van zijn bed in de rolstoel glijden, eventueel met hulp. Ook kan de zorgvrager meetillen met behulp van een papegaai boven het bed.
Spasticiteit
Een totale dwarslaesie wordt aanvankelijk gekenmerkt door een slappe, volledige verlamming en een complete uitval van reflexen. In de loop van weken of maanden, afhankelijk van het niveau van de dwarslaesie, keren de reflexen onder het niveau van de laesie terug, soms in ontremde vorm. Ze geven dan aanleiding tot zeer hinderlijke, onwillekeurige bewegingen: spasmen. Het kan gaan om kleine bewegingen, maar een been kan ook plotseling omhoogschieten. De spasmen kunnen bij zorgvragers met een incomplete dwarslaesie pijnlijk zijn. Er kan sprake zijn buig- of strekspasmen. Bij een buigspasme overheerst de spanning van de buigspieren, bij een strekspasme is het de spanning van de strekspieren. Vaak worden spasmen veroorzaakt door bepaalde prikkels, bijvoorbeeld urineweginfecties, pijn, koorts, decubitus of emotionele stress. Daarnaast kunnen spierautomatismen optreden. Dit zijn onwillekeurige bewegingen in spiergroepen: tremoren. Beweging is goed om spasmen tegen te gaan en verstijving van gewrichten te voorkomen. Als spasmen het dagelijks leven ernstig belemmeren en pijnlijk zijn, is behandeling – bijvoorbeeld met spierverslappende medicijnen (baclofen) – noodzakelijk. Als verpleegkundige moet je soms bij de verpleging van zorgvragers met spasmen rust en geduld hebben, en wachten tot de zorgvrager weer kan ontspannen.
Huidverzorging
Door slechte doorbloeding van de huid en gevoelloosheid, is het gevaar van het ontstaan van decubitus en smetten erg groot. Je kunt de zorgvrager die in de rolstoel zit stimuleren de druk te verminderen door regelmatig te liften (met de armen even omhoog drukken), of zijwaarts of voorover te leunen. Inspecteer de huid goed op roodheid, wondjes of andere afwijkingen. De zorgvrager kan met een spiegel zijn huid inspecteren. Goede voetverzorging is ook belangrijk: de voeten dagelijks wassen, zo nodig insmeren, controleren op wondjes en drukplekjes, en nagels knippen.
Blaasfunctie
In het revalidatiecentrum heeft de zorgvrager geleerd hoe hij zijn blaas kan ledigen. Bij een hoge dwarslaesie is er sprake van een reflexblaas. Het reflexcentrum, laaggelegen in het ruggenmerg, is intact. De zorgvrager voelt meestal niet dat de blaas is gevuld, maar bepaalde lichamelijke verschijnselen kunnen hierop wijzen, zoals blozen, hoofdpijn of hevig transpireren. De zorgvrager kan de blaas ledigen door op de blaas te kloppen en zo de reflex op te wekken. De blaasspier ontspant zich hierdoor. Dit proces vraagt wel wat tijd.
Bij een lage dwarslaesie is er sprake van een atoneblaas. De blaas reageert niet op prikkels en kan zich niet samentrekken en daardoor ledigen. Een slappe blaas kan het beste geleegd worden door op vaste tijden te katheteriseren. Als intermitterend katheteriseren niet mogelijk is, dan is een verblijfskatheter nodig. Meestal wordt voor een katheter via de buikwand (suprapubische katheter) gekozen, omdat deze op de lange termijn de minste complicaties geeft.
Bij ongewild urineverlies tussendoor kan de zorgvrager gebruikmaken van incontinentiemateriaal of, voor mannen, een condoomkatheter (uritip of unisar). Tot slot is er de mogelijkheid om een bionisch blaasimplantaat operatief in te brengen die de blaas controleert via directe zenuwstimulatie of spierstimulatie. Dit apparaatje bestaat uit een ingebrachte stimulator en een externe controller. Goed ledigen van de blaas is belangrijk in verband met infectiegevaar. Achterblijvende urine kan een groeibodem vormen voor bacteriën, die op hun beurt de oorzaak zijn van urineweginfecties. De nieren kunnen ook door terugkerende infecties beschadigd worden. Regelmatige controle van de urine op de aanwezigheid van bacteriën is noodzakelijk.
Darmfunctie
Zorgvragers met een dwarslaesie hebben een gestoorde darmfunctie. Dit heeft vaak obstipatie tot gevolg. Je kunt ontlasting reflexmatig opwekken door het inbrengen van een zetpil of klysma. Meestal heeft de zorgvrager dan al orale laxeermiddelen ingenomen. Zetpillen of microklysma's werken niet bij een endeldarm zonder reflexen. Andere laxeermethoden bij een slappe darm zijn het manueel verwijderen van ontlasting, of darmspoelen met een pomp of anaal spoelsysteem. Een zekere regelmaat hierin is wenselijk. Bij incontinentie van ontlasting kan de zorgvrager gebruikmaken van absorberend incontinentiemateriaal en/of een anaaltampon. Bij diarree is het wel van belang om de oorzaak te onderzoeken. Er kan sprake zijn van overloopdiarree als gevolg van verstopping. De ontlasting kondigt zich vaak op vergelijkbare manier aan als een volle blaas: transpireren, kippenvel of hoofdpijn.
Ademhaling
Zorgvragers met een laesie boven de zesde borstwervel, hebben een gestoorde ademhaling. Het ademhalingsvolume vermindert door een verzwakking van borst- en buikspieren. Er ontstaat een oppervlakkige ademhaling. Ook het ophoesten van slijm gaat moeilijk. In sommige gevallen is het nodig dat de fysiotherapeut bij de zorgvrager het slijm in de longen losklopt. Deze zorgvragers zijn vaak erg vatbaar voor luchtweginfecties. Hebben zorgvragers een erg hoge dwarslaesie, dan kunnen zij niet zonder beademing door een beademingsapparaat.
Temperatuur
De temperatuurregulatie van een zorgvrager met een hoge dwarslaesie is niet optimaal. Hij voelt geen temperatuurveranderingen, is gevoelloos voor warmte en kou, en het vermogen om warmte af te geven via transpiratie is verstoord. Dit kan ertoe leiden dat het lichaam de omgevingstemperatuur aanneemt, met temperatuurverhoging en ondertemperatuur tot gevolg. De temperatuur van de omgeving moet bij voorkeur zo gelijkmatig mogelijk zijn. Geef extra aandacht aan het voorkomen van oververhitting (vermijd lang in de zon zitten) en afkoeling. Bij oververhitting kun je de zorgvrager afkoelen met natte, koele handdoeken. Bij onderkoeling kunnen dekens en kruiken de zorgvrager helpen om weer op temperatuur te komen.
Voeding
De voeding moet gezond en gevarieerd zijn. Bij obstipatieproblemen heeft vezelrijke voeding de voorkeur en eiwitrijke voeding bij de kans op decubitus. Verder is het van belang om te letten op gewichtstoename en -afname.
Pijnbeleving
Als een zorgvrager pijnklachten heeft, gaat het meestal om neuropathische pijn of sensaties in de verlamde lichaamsdelen. Hij kan deze sensaties moeilijk benoemen. De pijn wordt soms omschreven als een tintelend gevoel, alsof je in brandnetels hebt gelegen. Ook kan de zorgvrager pijn ervaren in het overgangsgebied van de laesie. De intensiteit en duur van de klachten, en de manier waarop de zorgvrager de pijn ervaart, worden ook bepaald door psychische factoren, de omgeving, persoonlijkheid en traumaverwerking. Factoren die de pijn kunnen verminderen of dempen zijn:
medicatie, zoals algemene pijnstillers (niet alle ‘gewone’ pijnstillers zijn effectief bij neuropathische pijn), anti-epileptica (medicijnen tegen epilepsie blijken bij zenuwpijn soms goed aan te slaan) en antidepressiva (deze worden niet voorgeschreven omdat de pijn psychisch is, maar omdat bepaalde antidepressiva de geleiding in de zenuwen vertragen, wat pijnstillend werkt);
inhaleren van medicinale cannabis;
TENS (transcutane elektrische neurostimulatie): door kleine stroomstootjes via elektrodes af te geven, wordt de zenuw geprikkeld om zelf pijnstillende stoffen te maken;
cognitieve gedragstherapie;
fysiotherapie;
ontspanning (bijvoorbeeld liggen), warmte, massage, afleiding als werk, hobby’s en gezelligheid.
Aspecifieke reacties
Geringe stoornissen in het lichaam (volle blaas of volle darmen, een beginnende infectie of het ontstaan van decubitus) kunnen zich uiten in bepaalde reacties, vooral bij hoge laesies. Als verpleegkundige moet je alert zijn op aspecifieke reacties van het lichaam, zoals koorts, snelle pols, sterk transpireren, hoofdpijn en misselijkheid. Een volle blaas kan zich uiten in hevige hoofdpijn.
Psychische en sociale gevolgen
De zorgvrager met een dwarslaesie door een trauma is opeens een rolstoelgebruiker geworden. Alle verwachtingen voor de toekomst zijn dan de bodem ingeslagen. De zorgvrager heeft vanaf het begin heel veel emoties te verwerken. Dit proces is te vergelijken met een rouwproces bij een ernstig verlies. Of men een geliefde door de dood verliest of door een ongeval afstand moet doen van eigen mogelijkheden, het proces is hetzelfde. Uiteindelijk zal de zorgvrager nieuwe normen en waarden moeten vinden voor zijn levensdoelen en in de nieuwe situatie (vanuit de rolstoel) nieuw gedrag moeten aanleren. Hij moet ook leren omgaan met blijvende afhankelijkheid en maximaal gebruikmaken van zijn overgebleven mogelijkheden. De opnieuw opgebouwde sociale contacten worden vaak nog eens extra bedreigd als de zorgvrager incontinent wordt. Dit kan bij alle vormen van dwarslaesie optreden.