KM 2 Week 41 chapitre 1 Bron C + G (jezelf voorstellen)

Bienvenue! 
Week 36   2 sep-9 sep 2024
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bienvenue! 
Week 36   2 sep-9 sep 2024

Slide 1 - Slide

Présence (Aanwezigheid)
Tout le monde est présent?
(Is iedereen aanwezig?)

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  1. R Ik ken woorden die te maken hebben met vakantie en vrije tijd.
  2. T2 Ik kan vertellen over mijzelf, mijn vakantie en mijn vrije tijd.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 3 - Slide

Vorige les???

Slide 4 - Mind map

Het zelfstandig naamwoord
bepaalt de vorm van het bezittelijk voornaamwoord.

Mannelijk
Vrouwelijk
enkelvoud
meervoud

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Welke drie vormen kun je gebruiken in het Frans voor de vertaling van het woordje zijn?
A
mon, ma, mes
B
ton, ta, tes
C
son, sa, ses
D
notre, notre, nos

Slide 7 - Quiz

Mon, ma, mes?
___ langue
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 8 - Quiz

Marc est ......... (jouw) frère (m).
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 9 - Quiz

David, Phileas et Léon ont trouvé ....... (jullie) stylos (m)
A
votre
B
vos
C
notre
D
nos

Slide 10 - Quiz

leur, leurs?
___ parents
A
leur
B
leurs

Slide 11 - Quiz

(mijn) ............voiture (v)
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 12 - Quiz

2. C'est (haar) ___ portable (m)!
A
son
B
sa
C
ses

Slide 13 - Quiz

Ik weet hoe ik het bijvoeglijk gebruik?
A
oui
B
un peu
C
non
D
pas du tout

Slide 14 - Quiz

Instructie 

Chapitre 1
Bron C
blz. 31-33
ex. 13a,b,e

Slide 15 - Slide

blz. 31

Slide 16 - Slide

Se présenter
Parler de toi
Parler de l'école
Je suis en quatrième

Slide 17 - Slide

Parler de sa famille

Slide 18 - Slide

Parler de ses vacances 1
1

Slide 19 - Slide

Parler de ses vacances 2
2

Slide 20 - Slide

blz. 31

Slide 21 - Slide


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Evaluatie: Schrijf een zin op in het Frans waarin je de passé composé gebruikt. Gebruik het werkwoord danser.

Slide 25 - Open question

Het huiswerk

Slide 26 - Slide